ECLI:NL:RBDHA:2014:5557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_9861; AWB-13_10121 en AWB-13_13-10124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; bewijs nieuw feit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Eiseres, die sinds 2001 een hondenschool exploiteert, had aangifte gedaan van belastbare inkomens die overeenkwamen met de opgelegde aanslagen. De inspecteur van de Belastingdienst had echter navorderingsaanslagen opgelegd, stellende dat er sprake was van een nieuw feit dat deze navordering rechtvaardigde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank moest beoordelen of de inspecteur inderdaad over een nieuw feit beschikte, zoals vereist onder artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

Tijdens de zitting op 11 maart 2014 heeft de rechtbank de standpunten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet geslaagd was in zijn bewijslast dat er sprake was van een nieuw feit. De rechtbank stelde vast dat eiseres sinds 2001 negatieve resultaten had behaald en deze had vermeld in haar aangiften. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur, door geen nadere gegevens en informatie in te winnen voordat de aanslagen werden vastgesteld, een ambtelijk verzuim had begaan.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen, en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 13/9861; SGR 13/10121 en SGR 13/10124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2014 in de zaken tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2008, 2009 en 2010 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Den Haag.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].
Gelijktijdig met de onderhavige beroepen zijn behandeld de beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 13/10120 en SGR 13/10125.

Overwegingen

Feiten
1.
Eiseres exploiteert sinds het jaar 2001 in de vorm van een eenmanszaak een hondenschool. Daarnaast genoot zij inkomsten uit dienstbetrekking.
2.
Eiseres heeft voor de onderhavige jaren aangifte gedaan van belastbare inkomens uit werk en woning van € 10.688 (2008), € 11.340 (2009) en € 6.989 (2010).
3.
De aanslagen IB/PVV over de jaren 2008, 2009 en 2010 zijn conform de aangiften opgelegd.
4.
In mei 2013 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is, voor zover hier van belang, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2012. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 21 mei 2013.
5.
In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
6.
Met dagtekening 20 juli 2013 zijn vervolgens de onderhavige navorderings-aanslagen opgelegd.
Geschil7. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder beschikt over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Niet in geschil is dat eiseres niet te kwader trouw was in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Awr. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awr kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat te weinig belasting is geheven, de te weinig geheven belasting worden nagevorderd. Een feit dat de inspecteur bekend was, of redelijkerwijs bekend had behoren te zijn (nieuw feit), kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dat feit te kwader trouw is.
9.
De bewijslast voor de rechtmatigheid van een navorderingsaanslag ligt bij verweerder. In de uitspraak op bezwaar staat omtrent het nieuwe feit vermeld:
“Naar mijn mening is de Belastingdienst aan de hand van de controle er in geslaagd om het nieuwe feit aan te tonen. In beginsel wordt er van uit gegaan dat een ieder die is uitgenodigd om een aangifte te doen alle gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud doet.”
Voorts heeft verweerder kort uit jurisprudentie geciteerd en heeft hij vermeld dat het geen verplichting van de Belastingdienst is om een controle in te stellen.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het boekenonderzoek inzicht heeft gegeven in de feitelijke gang van zaken en daarmee het nieuwe feit heeft opgeleverd dat navordering rechtvaardigt. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat eiseres weliswaar vanaf het jaar 2001 verliezen heeft aangegeven doch dat die aangiften er verzorgd uitzagen en dus gevolgd mochten worden, en er geen aanleiding was om een onderzoek in te stellen omdat de verliezen niet dusdanig groot waren.
10.
De rechtbank acht verweerder niet geslaagd in zijn bewijslast dat sprake is van een nieuw feit. Vast staat dat eiseres sinds 2001 met haar activiteiten negatieve resultaten heeft behaald en dat eiseres deze resultaten heeft vermeld in haar aangiften. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na normale zorgvuldige kennisneming van de aangiften van eiseres vanaf het jaar 2001 vóór het opleggen van de aanslagen over de onderhavige jaren had moeten onderzoeken of een (winst)bron was te onderkennen. Door na te laten nadere gegevens en informatie in te winnen alvorens de aanslagen vast te stellen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een ambtelijk verzuim begaan. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd.
11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.