ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_10120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een hondenschool

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen eiseres, die een hondenschool exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, welke door de inspecteur waren gehandhaafd na bezwaar. Eiseres stelde dat haar hondenschool een bron van inkomen vormde en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een bron van inkomen. De rechtbank overwoog dat eiseres in de jaren in kwestie geen positieve resultaten had behaald met haar hondenschool en dat de omstandigheid dat er in 2013 een bescheiden positief resultaat was behaald, niet leidde tot een ander oordeel. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de controleur toezeggingen had gedaan over de terugdraaiing van de aanslagen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees proceskosten af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 13/10120 en SGR 13/10125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2014 in de zaken tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Den Haag.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].
Gelijktijdig met de onderhavige beroepen zijn behandeld de beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 13/9861, SGR 13/10121 en SGR 13/10124.

Overwegingen

Feiten
1.
Eiseres exploiteert sinds het jaar 2001 in de vorm van een eenmanszaak een hondenschool. Daarnaast genoot zij tot en met 2011 inkomsten uit dienstbetrekking en in 2012 een WW-uitkering.
2.
Eiseres heeft voor de onderhavige jaren aangifte gedaan van belastbare inkomens uit werk en woning van € 22.590 (2011) en € 1.685 (2012). In haar aangiften heeft zij verliezen uit onderneming aangegeven van € 10.378 (2011) en € 7.927 (2012).
3.
In mei 2013 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is, voor zover hier van belang, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2012. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 21 mei 2013.
4.
In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
5.
Bij de aanslagregeling is verweerder afgeweken van de ingediende aangiften en heeft hij de belastbare inkomens uit werk en woning van eiseres € 9.133 (2011) en € 6.976 (2012) hoger vastgesteld. De correcties betreffen het niet in aanmerking nemen van de onder 2 vermelde aangegeven verliezen.
6.
Als bijlage bij haar nadere stuk heeft eiseres een verlies- en winstrekening over het jaar 2013 gevoegd waaruit een winst blijkt van € 768.
Geschil
7. In geschil is of het exploiteren van een hondenschool voor eiseres een bron van inkomen vormt. Zo geen sprake is van een bron van inkomen is in geschil of verweerder bij eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat als er winst wordt gemaakt in 2013, de correcties over de onderhavige jaren zullen worden teruggedraaid.
9.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een bron van inkomen geen sprake is. Van opgewekt vertrouwen is volgens hem geen sprake. Verweerder weerspreekt dat de controleur zich heeft uitgelaten zoals door eiseres gesteld.
10.
Voor de nadere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11.
Er is sprake van een bron van inkomen indien wordt deelgenomen aan het economische verkeer, voordeel wordt beoogd en dat voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten. Nu verweerder dit betwist, dient eiseres aannemelijk te maken dat zij voordeel beoogde en dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat zij met haar activiteiten positieve resultaten zou behalen.
12.
Vaststaat dat eiseres in de onderhavige jaren en de daaraan voorafgaande jaren geen positieve resultaten heeft behaald met het exploiteren van de hondenschool. Gelet hierop en mede gelet op hetgeen eiseres in het beroepschrift heeft aangevoerd, onder meer dat de hondenschool eigenlijk geen commercieel bedrijf is, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in de onderhavige jaren voordeel beoogde en dat redelijkerwijs een voordeel viel te verwachten. Daarom was in de onderhavige jaren geen sprake van een bron van inkomen. De omstandigheid dat in 2013 een bescheiden positief resultaat is behaald, leidt niet tot een ander oordeel. Een en ander laat onverlet dat, mede gelet op hetgeen eiseres in het beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de extra tijd die zij inmiddels besteedt aan de hondenschool, in een later jaar alsnog een bron van inkomen kan ontstaan.
13.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Afgezien van de vraag of in het jaar 2013 wel sprake is van een bron van inkomen, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt door eiseres dat de controleur de onder 8 bedoelde toezegging heeft gedaan. In dit verband wijst de rechtbank erop dat in het controlerapport staat vermeld onder punt 3.1:
“Indien de situatie zich in de toekomst wijzigt en de inkomsten minus de kosten uit de beschreven activiteiten structureel winstgevend zijn dient belastingplichtige dit op aangifte aan te geven.
Met belastingplichtige is besproken dat de omzet en de te verwachten omzet over de volgende jaren in combinatie met het resultaat dan zeer sterk gestegen moeten zijn.
Ingevolge artikel 3.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen dan per saldo resterende kosten en lasten die gemaakt zijn in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste kalenderjaar als ondernemer in aftrek worden gebracht.
(…)
Indien belastingplichtige in de komende jaren met betrekking tot de genoemde activiteiten als ondernemer aangemerkt wordt, dient bij het in aftrek brengen van de per saldo resterende kosten en lasten die gemaakt zijn in de vijf kalenderjaren die onmiddellijk voorafgaan aan het eerste jaar als ondernemer het volgende in acht te worden genomen. (…)”
Hieruit volgt dat de controleur een juiste voorstelling van de werking van artikel 3:10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 had. De rechtbank acht dan niet aannemelijk dat hij tegen eiseres wat anders heeft gezegd, maar veeleer dat sprake is van een misverstand.
14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep