ECLI:NL:RBDHA:2014:5479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_9134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over de verzekering voor de AOW van een politiefunctionaris gedetacheerd bij Europol

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een politiefunctionaris die van 1 februari 2002 tot 1 februari 2013 gedetacheerd was bij Europol, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank waarin haar bezwaar tegen een pensioenoverzicht ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres gedurende haar dienstverband bij Europol niet verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De rechtbank overweegt dat Europol een volkenrechtelijke organisatie is en dat de sociale verzekeringswetgeving van Nederland niet van toepassing is op het personeel van Europol, mits er een vergelijkbaar sociaal zekerheidsstelsel is. De rechtbank concludeert dat het sociale stelsel van Europol, hoewel het niet identiek is aan het Nederlandse stelsel, voldoende vergelijkbare dekking biedt. De eiseres heeft aangevoerd dat zij niet verzekerd was voor de AOW omdat zij niet de vereiste tien jaar in dienst was bij Europol, maar de rechtbank oordeelt dat de volkenrechtelijke status van Europol reeds per 1 november 1998 was vastgesteld. De rechtbank wijst het beroep van de eiseres af, omdat er geen onbillijkheid van overwegende aard is aangetoond die zou leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank concludeert dat de eiseres terecht niet verzekerd is geacht voor de AOW over de periode van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/9134

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.P. Blom),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een pensioenoverzicht verstrekt van de verzekerde tijdvakken ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van 13 augustus 1966 tot en met 5 april 2013.
Bij besluit van 3 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [datum] 1951. Tot en met 10 juni 1987 heeft zij in Curaçao gewoond. Sinds 1 oktober 1987 is eiseres in dienst als politiefunctionaris bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Van 1 februari 2002 tot 1 februari 2013 is zij gedetacheerd bij de Europese Politiedienst (Europol) te Den Haag als analytisch assistent. Over die periode heeft het KLPD haar bijzonder verlof zonder bezoldiging toegekend.
1.2 Eiseres heeft op 25 februari 2010 een aanvraag ingediend om een pensioenoverzicht. Bij besluit van 23 april 2010 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij in de tijdvakken tot en met 22 april 2010, van 15 juni 1987 tot en met 22 april 2010 verzekerd is in Nederland. Bij besluit van 14 mei 2010 is het besluit van 23 april 2010 ingetrokken na een interne controle. Daarbij is beslist dat eiseres in de tijdvakken tot en met 12 mei 2010, van 11 juni 1987 tot en met 12 mei 2010 verzekerd is in Nederland. Bij besluit van 26 september 2011 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het besluit van 14 mei 2010 komt te vervallen, omdat dat overzicht niet correct is.
Daarbij heeft verweerder beslist dat eiseres over de tijdvakken tot en met 22 september 2011, van 1 februari 2002 tot en met 22 september 2011 niet verzekerd is in Nederland. Op 20 december 2012 heeft eiseres wederom een aanvraag bij verweerder ingediend om een pensioenoverzicht. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar AOW-opbouw tot en met 5 april 2013 is uitgezocht. Volgens verweerder is eiseres, voor zover hier van belang, over de periode van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 niet verzekerd.
2. Het bestreden besluit berust - samengevat - op het standpunt dat eiseres vanwege haar werkzaamheden voor Europol over het tijdvak 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 niet verzekerd is. Europol is immers een volkenrechtelijke organisatie, met een eigen met de Nederlandse sociale regelgeving vergelijkbare sociale verzekeringsregeling. Gelet op het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol van 15 oktober 1998 (de Zetelovereenkomst) is de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving dan ook niet van toepassing. Voorts heeft eiseres gedurende het dienstverband bij Europol geen sociale verzekeringspremies afgedragen. De afgedragen Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)-premies zijn geen sociale verzekeringspremies. Dat eiseres gedurende het dienstverband bij Europol permanent onder instructie stond van het KLPD leidt niet tot verzekering voor de AOW. Ook is niet aangetoond dat de van het KLPD ontvangen financiële vergoedingen salaris betrof waarover sociale premies zijn afgedragen. Dat collega’s in dezelfde omstandigheden wel verzekerd waren gedurende hun dienstverband bij Europol is niet gebleken, omdat daar geen gegevens van zijn ontvangen. Ten slotte is bij besluit van 23 september 2011 aan eiseres meegedeeld dat zij niet verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daartegen is geen bezwaar gemaakt.
3.
Eiseres voert - samengevat - aan dat zij gedurende de periode van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 wel verzekerd is voor de AOW. Gedurende die periode was weliswaar het stelsel van sociale zekerheid van Europol van toepassing, maar dat stelsel biedt geen met de Nederlandse wetgeving vergelijkbare dekking. Als eis voor de toekenning van ouderdomspensioen wordt daarin immers gesteld dat een werknemer ten minste tien jaar in dienst is bij Europol. Eiseres heeft de periode van tien jaar niet volgemaakt doordat haar rechtspositie is gewijzigd vanwege het feit dat Europol per 1 januari 2010 een agentschap van de Europese Unie werd. Voorts is het onjuist dat door eiseres in de in geding zijnde periode geen sociale verzekeringspremies zijn afgedragen. Europol heeft weliswaar geen premies ingehouden op het loon, maar het KLPD heeft wel loonheffing toegepast op de aan eiseres toegekende financiële vergoedingen. Indien er geen AOW-premie is ingehouden, dan is dat omdat eiseres ten onrechte niet als verzekerde werd beschouwd. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat, nu zij als gevolg van de sociale zekerheidsregeling van Europol geen ouderdomspensioen heeft opgebouwd over de in geding zijnde periode, sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard hetgeen zou moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Bbkv 1999). Ten slotte heeft eiseres gesteld dat Europol pas 3 juni 2010 is opgenomen in de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties, zodat eiseres voorafgaande aan die datum gelet op het bepaalde in artikel 14, eerste en tweede lid, van het Bbkv 1999 niet kan worden uitgesloten van verzekering.
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is dan wel degene die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 7 van de AOW bepaalt dat recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die
a.de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
b.ingevolge deze wet verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
4.2
Artikel XVI, eerste lid, van de Zetelovereenkomst luidt als volgt:
Provided Europol establishes its own social security scheme or adheres to an social security scheme offering coverage comparable to the coverage under Netherlands legislation, Europol and its Staff to whom the aforementioned scheme applies shall be exempt from all social security provisions in the Netherlands, unless the Staff to whom the aforementioned scheme applies take up a gainful activity in the Netherlands.
4.3
Artikel 72 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol van 3 december 1998, PB C26/07, (het Statuut) bepaalt dat bij het beëindigen van zijn dienst de functionaris die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, recht heeft op ouderdomspensioen. Ongeacht zijn diensttijd heeft hij echter recht op dit pensioen wanneer hij ouder is dan 62 jaar.
Artikel 77 van het Statuut bepaalt dat de functionaris die de leeftijd van 62 jaar nog niet heeft bereikt en wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op ouderdomspensioen -kort gezegd- bij zijn vertrek recht heeft op een uitkering bij vertrek.
4.4
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbkv 1999 is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is, tenzij hij in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de volkenrechtelijke organisaties, bedoeld in het eerste lid, door Onze Ministers, in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, worden aangewezen.
Artikel 24, eerste lid, van het Bbkv 1999 bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het pensioenoverzicht van 26 september 2011, brengt anders dan verweerder in zijn verweerschrift betoogt, niet mee dat reeds in rechte vast is komen te staan dat eiseres over het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 22 september 2011 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Hiertoe geldt dat een besluit inzake een pensioenoverzicht er weliswaar op is gericht de juridische status vast te stellen omtrent het recht op verkrijging van AOW-pensioen, maar de definitieve status gelet op het bepaalde in artikel 7 van de AOW eerst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door verweerder kan worden en wordt vastgesteld. De reeds door verweerder verstrekte pensioenoverzichten betreffen dan ook niet meer dan tussentijdse verzekeringsopgaven. Dit blijkt ook uit de tekst van de overzichten waarin is vermeld dat de AOW-opbouw tot een bepaalde periode is uitgezocht waarbij informatie uit eerdere overzichten opnieuw is bekeken en vastgesteld. De aard van een dergelijke tussentijdse opgave brengt naar het oordeel van de rechtbank reeds mee dat dit geen definitief karakter kan dragen. In zoverre kan aan de tussentijdse pensioenoverzichten voor wat betreft de vaststelling van de verzekerde tijdvakken geen formele rechtskracht door verweerder worden ontleend. Hieruit volgt dat de vraag of eiseres verzekerd was over de gehele periode van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 door de rechtbank in het kader van deze procedure kan en moet worden beoordeeld.
6.
Niet in geschil is dat Europol een volkenrechtelijke organisatie is. De rechtbank stelt vast dat met de inwerkingtreding op 1 november 1998 van de Zetelovereenkomst een door het volkenrecht beheerste overeenkomst tussen Nederland en Europol is gerealiseerd, waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende onder meer de bijzondere regels die in het land van de zetel van Europol van toepassing zijn op de personeelsleden. Met de inwerkingtreding van de Zetelovereenkomst is de volkenrechtelijke status van Europol gevestigd. Reeds op 1 november 1998 was, gelet op artikel XVI van de Zetelovereenkomst, geregeld wanneer een werknemer van Europol is uitgesloten van het Nederlandse sociale voorzieningenstelsel. Dat Europol eerst per 3 juni 2010 met de inwerkingtreding van de Regeling aanwijzing volkenrechtelijke organisaties in Nederland 2010 als volkenrechtelijke organisatie is aangewezen, als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Bbkv 1999, kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat eiseres vanwege haar dienstverband bij Europol eerst vanaf 3 juni 2010 kan worden aangemerkt als beperkt verzekerd voor de AOW. Deze aanwijzing brengt immers geen wijziging in de reeds per 1 november 1998 bestaande volkenrechtelijke status van Europol mee. Dat Europol per 1 januari 2010 een agentschap van de Europese Unie is geworden kan niet tot een ander oordeel leiden. Die omstandigheid heeft immers evenmin tot een wijziging in de gevestigde volkenrechtelijke status geleid, nu het tot stand brengen van het agentschap enkel bedoeld was ter wijziging van de organisatiestructuur en uitbreiding van de bevoegdheden van Europol. Het betoog van eiseres faalt dan ook op dit punt.
7.1
Artikel XVI van het Europolverdrag bepaalt dat de uitsluiting van het Europolpersoneel van de verzekering op grond van de Nederlandse volksverzekeringen van toepassing is, indien Europol zelf een sociaal zekerheidsstelsel voor haar personeel heeft opgezet of aansluit bij een sociaal stelsel dat een dekking biedt vergelijkbaar met het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. Gelet op het doel van deze regeling ziet de voorwaarde dat sprake moet zijn van een vergelijkbare dekking naar het oordeel van de rechtbank ook op het sociale zekerheidsstelsel van Europol zelf. Dat betekent dat eerst aan de voorwaarde voor uitsluiting van de Nederlandse verzekering is voldaan indien het geheel van aanspraken dat een betrokkene als eiseres aan het sociale zekerheidsstelsel van Europol ontleent, zich naar aard en omvang niet wezenlijk onderscheidt van het geheel van aanspraken dat zij zou hebben als verzekerde ingevolge het Nederlandse sociale stelsel.
7.2
In dit verband stelt de rechtbank vast dat eiseres weliswaar meer dan 10 jaren in dienst is geweest van Europol maar toch geen aanspraak kan maken op ouderdomspensioen krachtens het sociale stelsel van Europol omdat, zo is van de zijde van eiseres ter zitting meegedeeld, in 2010 een knip in de pensioenopbouw van eiseres heeft plaatsgevonden toen Europol agentschap werd van de EU. Dit laat onverlet dat Europol naar het oordeel van de rechtbank heeft voorzien in een met het Nederlands stelsel vergelijkbaar sociaal zekerheidsstelsel. Hiertoe geldt dat wat er ook zij van de wijziging omtrent de rechtspositie van eiseres op grond van de Conditions of Employment per 1 januari 2010 dan wel per 1 juni 2010, vast staat dat eiseres bij haar uitdiensttreding een zogeheten severance grant heeft ontvangen, bestaande uit de ingehouden pensioenpremie, vermeerderd met rente en een ontslagpremie. Ondanks dat op deze severance grant het werknemersdeel van de premie ingevolge het ABP in mindering is gebracht, resteerde, zo heeft de rechtbank begrepen uit hetgeen eiseres ter zitting hieromtrent heeft meegedeeld, een aanspraak die compenseert wat eiseres uit hoofde van het Nederlandse sociale stelsel zou hebben genoten ware zij hier verzekerd gebleven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres naar eigen zeggen een bedrag ter hoogte van circa € 15.000,=, na aftrek van het werknemersdeel van de ABP-premie heeft overgehouden, hetgeen zij kon aanwenden ter compensatie van de korting op haar AOW. Het betoog van eiseres faalt gezien het voorgaande.
8.
Nog daargelaten dat uit de afdracht van premies geen verzekeringsplicht kan worden afgeleid, is het de rechtbank niet gebleken dat eiseres premies heeft afgedragen voor de volksverzekeringen gedurende de tijd dat zij voor Europol werkzaam was. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet. Dat zij ten onrechte als niet verzekerd zou zijn aangemerkt en daarom ten onrechte geen premies heeft afgedragen, wordt gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 en 7.2 is overwogen eveneens niet gevolgd.
9.
Ook het beroep van eiseres op de hardheidsclausule van artikel 24 van het Bbkv 1999 slaagt niet. Reeds gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld dat in het geval van eiseres sprake is van een vergelijkbare dekking, is de rechtbank niet gebleken van een onbillijkheid van overwegende aard die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van de hier van toepassing zijnde dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen af te wijken. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiseres zich had kunnen aanmelden voor de vrijwillige AOW-verzekering. Dat zij, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, hiervan niet op de hoogte was omdat zij hierover niet is voorgelicht, maakt dit niet anders nu eiseres zich voorafgaande aan haar indiensttreding bij Europol had kunnen en moeten oriënteren op de mogelijkheid van vrijwillige AOW-verzekering bij de Svb.
10.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, inhoudende dat ex-collega’s van haar, die evenals zij door het KLPD bij Europol gedetacheerd zijn geweest, wel door verweerder verzekerd zijn geacht voor de AOW, slaagt evenmin. Dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan nu eiseres geen concrete gevallen heeft kunnen noemen waarin verweerder anders heeft gehandeld dan ten aanzien van haarzelf is gedaan. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat eiseres zich bezwaard heeft gevoeld om informatie van haar ex-collega’s te verstrekken, zeker in het licht van het feit dat ter zitting door de gemachtigde van verweerder ook voor de ex-collega’s van eiseres een AOW-korting in het vooruitzicht werd gesteld, maar dat laat onverlet dat een noodzakelijke onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel ontbreekt.
11.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eiseres terecht en op goede gronden over het tijdvak van 1 februari 2002 tot en met 31 januari 2013 niet verzekerd ingevolge de AOW geacht.
12.
Het beroep is ongegrond.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, mr.drs. H.M. Braam en mr. G.F. van der Linden-Burgers, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.