ECLI:NL:RBDHA:2014:5402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
C-09-447724 - HA ZA 13-834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en verdeling van gemeenschappelijke goederen na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten [A] en [B] over een geldlening en de verdeling van gemeenschappelijke goederen na hun echtscheiding. De partijen zijn op 28 oktober 1986 met elkaar gehuwd en hebben twee dochters. De echtscheiding is uitgesproken op 18 april 2011, waarna de verdeling van de gemeenschappelijke goederen is vastgesteld. [A] stelt dat hij in 2012 een geldlening van € 3.000,-- aan [B] heeft verstrekt, die inmiddels opeisbaar is. Ondanks een sommatie tot betaling heeft [B] niet terugbetaald. [B] betwist de lening en doet een beroep op verrekening.

De rechtbank heeft de schuldbekentenis van [A] als een eenzijdige onderhandse akte aangemerkt, die dwingende bewijskracht heeft. [B] heeft onvoldoende bewijs geleverd voor haar verweer dat de schuldbekentenis vals zou zijn. De rechtbank oordeelt dat [A] recht heeft op terugbetaling van de lening en wijst de vordering tot terugbetaling van € 3.000,-- toe, inclusief wettelijke rente.

In reconventie vordert [B] de afgifte van inboedelgoederen en een bedrag van € 60,-- wegens overbedeling. De rechtbank oordeelt dat de verdeling van de goederen, zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking, niet is uitgevoerd en gelast [A] tot afgifte van de aan [B] toekomende goederen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 9 april 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/447724 / HA ZA 13-834
Vonnis van 9 april 2014
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. drs. I.D. Nelis te Den Haag,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Partijen worden hierna [A] en [B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juli 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 25 september 2013 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 december 2013;
  • de brief van 6 december 2013 van de zijde van [B].
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 28 oktober 1986 te Den Haag met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Partijen hebben twee dochters, te weten [D] en [C].
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 april 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 mei 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.3.
Bij de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking is de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben, te weten de verzekeringspolis bij Reaal en de inboedel, vastgesteld. Aan beide partijen is de helft van de waarde van de verzekeringspolis en diverse inboedelgoederen toebedeeld, waarbij is bepaald dat [A] wegens overbedeling ten aanzien van de inboedel € 60,-- aan [B] dient te betalen.
2.4.
Door [A] is als (onderdeel van) productie 7 bij dagvaarding een handgeschreven stuk, gedateerd op 31 maart 2012, overgelegd. De tekst hiervan luidt als volgt:
“Ik [A] zal over 1 jaar (31 maart 2013) het bedrag van 3000 ER teruggeven aan [B].”
Dit stuk (hierna: de schuldbekentenis) is vervolgens ondertekend door zowel [B] als dochter [C] (in het stuk aangeduid als “getuige [C]”), waarna nog enige persoonlijke gegevens van [B] zijn vermeld.
2.5.
Bij brief van 12 april 2013 is [B], voor zover hier van belang, gesommeerd tot betaling aan [A] van onder meer een bedrag van € 3.000,--.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert – samengevat en na vermindering van eis ter comparitie – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [B] tot terugbetaling van de door hem aan [B] verstrekte lening van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [A] veroordeling van [B] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[A] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij in 2012 een geldlening van onder meer € 3.000,-- aan [B] heeft verstrekt en dat deze lening inmiddels opeisbaar is. Ondanks de onder 2.5. genoemde sommatie heeft [B] tot op heden nog niets terugbetaald, aldus [A].
3.3.
[B] voert verweer. Primair betwist zij geld van [A] geleend te hebben en subsidiair doet zij een beroep op verrekening. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Indien de rechtbank voorbij gaat aan het door [B] in conventie gevoerde verrekeningsverweer, vordert [B] in voorwaardelijke reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] gelast tot afgifte van (1) de aan [B] toekomende inboedel, (2) het bedrag van € 60,-- wegens overbedeling ten aanzien van de inboedel, en (3) de helft van de waarde van de Reaal-verzekeringspolis, zulks onder overlegging van het uitkeringsbewijs van Reaal, een en ander zoals opgenomen in de echtscheidingsbeschikking en onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.5.
Ter onderbouwing van haar voorwaardelijke reconventionele vordering voert [B] aan dat partijen de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde verdeling van de gemeenschappelijke goederen nooit feitelijk hebben uitgevoerd.
3.6.
[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
In geschil tussen partijen is of [B] gehouden is tot betaling aan [A] van een bedrag van € 3.000,-- op grond van een door [A] gestelde geldlening.
4.2.
[A] beroept zich ter onderbouwing van zijn vordering op de onder 2.4. vermelde schuldbekentenis. De rechtbank merkt deze schuldbekentenis aan als een eenzijdige onderhandse akte. Nu de schuldbekentenis geheel met de hand is geschreven, heeft deze akte dwingende bewijskracht. Het ontbreken van een goedschrift doet daar niet aan af. Deze verzwaringseis geldt niet voor een handgeschreven akte als hier aan de orde, maar alleen voor een akte die getypt of gedrukt is.
4.3.
[B] heeft zich verweerd met de stelling dat de handtekeningen op de achter de schuldbekentenis gevoegde stukken (een verklaring van [B] van 15 april 2012 en een door [B] ingevuld aanvraagformulier bijzondere bijstand van 28 oktober 2009) anders zijn dan de handtekening onder de schuldbekentenis.
4.4.
Voor zover zij hiermee heeft bedoeld te betogen dat de schuldbekentenis geen bewijs oplevert van de gestelde geldlening, overweegt de rechtbank als volgt. Voor bewijs van de echtheid van de handtekening onder een schuldbekentenis als de onderhavige is alleen ruimte als die echtheid stellig wordt ontkend. Hiervan is in dit geval geen sprake. Daarvoor had [B] tenminste in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen moeten verklaren dat de handtekening onder de schuldbekentenis niet van haar is en kon zij niet volstaan met een enkele verwijzing naar het verschil met de bij de schuldbekentenis gevoegde documenten. Dit geldt temeer nu uit diverse zich in het procesdossier bevindende stukken en het proces-verbaal van comparitie blijkt dat [B] bij de ondertekening van stukken geen vaste schrijfwijze gebruikt en de handtekening onder de schuldbekentenis vrijwel identiek is aan de handtekening onder de als productie 3 overgelegde verklaring van [B] van 19 juli 2012. Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank het ervoor dat [B] de schuldbekentenis zelf heeft ondertekend.
4.5.
Voor zover [B] met haar verweer dat de schuldbekentenis verschillende handschriften bevat, heeft bedoeld te betogen dat de (tekst van de) schuldbekentenis (ver)vals(t) is, faalt dit verweer eveneens. [B] heeft dit verweer naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van de omstandigheid dat het handschrift van de schuldbekentenis overeenkomt met andere handgeschreven stukken van [B] in het procesdossier, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De enkele omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat de onder de schuldbekentenis vermelde persoonlijke gegevens door een ander dan [B] zijn genoteerd, maken de schuldbekentenis nog niet vals.
4.6.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de stelling van [B] dat, nu partijen na hun echtscheiding met elkaar in onmin leefden en [A] steeds van een uitkering heeft geleefd, het verstrekken van een geldlening door [A] onwaarschijnlijk is - tegenover de met een schuldbekentenis onderbouwde vordering van [A] - een onvoldoende gemotiveerde betwisting van die geldlening oplevert.
4.7.
Nu een verdere gemotiveerde betwisting van de inhoud van de schuldbekentenis ontbreekt, slaagt het verweer van [B] niet en staat met het voorgaande vast dat [A] een bedrag van € 3.000,-- aan [B] heeft geleend. Voorts staat als onweersproken door [A] gesteld vast dat de geldlening opeisbaar is. Daarmee wordt toegekomen aan het subsidiair door [B] gevoerde verrekeningsverweer.
4.8.
Voor een verrekeningsbevoegdheid is in ieder geval vereist dat [B] een opeisbare vordering heeft op [A], die beantwoordt aan haar schuld tegenover [A]. Nu gesteld noch gebleken is dat aan dit vereiste is voldaan, gaat de rechtbank aan het beroep op verrekening voorbij.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering tot terugbetaling van de door [A] aan [B] verstrekte lening van € 3.000,-- zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal, als onweersproken, eveneens worden toegewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.10.
Nu de rechtbank het door [B] gedane beroep op verrekening passeert, komt zij toe aan bespreking van de reconventionele vordering.
4.11.
In de echtscheidingsbeschikking is de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben vastgesteld (zie onder 2.3.). [B] heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat deze verdeling nimmer is uitgevoerd. De rechtbank leidt uit de stellingen van [A] ter comparitie af dat hij dit wat betreft de verzekeringspolis bij Reaal erkent. Wat betreft de inboedel heeft [A] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat de verdeling van de inboedel evenmin heeft plaatsgevonden. Gezien het voorgaande komt de vordering van [B] voor toewijzing in aanmerking.
4.12.
De rechtbank gaat er, gelet op het verhandelde ter zitting, van uit dat [A] vrijwillig aan de hierna te vermelden veroordeling gevolg zal geven, zodat de vordering tot oplegging van een dwangsom zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.13.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn ziet de rechtbank aanleiding om, zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot de dag der algehele voldoening;
in reconventie
5.2.
gelast [A] tot afgifte van de aan [B] toekomende inboedel, het bedrag van € 60,-- wegens overbedeling ten aanzien van de inboedel, alsmede de helft van de waarde van de Reaal-verzekeringspolis, zulks onder overlegging van het uitkeringsbewijs van Reaal, een en ander zoals opgenomen in de echtscheidingsbeschikking;
in conventie en in reconventie
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 2163