ECLI:NL:RBDHA:2014:5344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
C-09-455101 - JE RK 13-2963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De minderjarigen, kinderen van moeder [A] en vader [B], verblijven feitelijk in verschillende pleeggezinnen. De kinderrechter heeft eerder, op 22 april 2013, de ondertoezichtstelling ingesteld en heeft in latere beschikkingen machtigingen verleend voor uithuisplaatsing. De verzoeken tot verlenging zijn ingediend door Bureau Jeugdzorg, die de zorg voor de minderjarigen heeft. Tijdens de zitting zijn de moeder, de vader, de pleegmoeder en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg aanwezig geweest. De moeder heeft haar medewerking aangeboden, maar heeft verzet aangetekend tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft aangegeven dat hij de minderjarigen kan opvangen, maar voelt zich tekort gedaan door Bureau Jeugdzorg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de onvermogen van de moeder om zorg en veiligheid te waarborgen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 april 2015 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 22 oktober 2014, met de noodzaak voor verdere onderzoeken naar de opvoedingsmogelijkheden van de ouders en de situatie van de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer:14-741
Zaaknummer: C/09/462856
Datum beschikking: 15 april 2014

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op de op 24 maart 2014 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats];
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats];
3.
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
kinderen van:
[A],
de moeder,
wonende te [plaats],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
1.
[B]
de biologische vader van de minderjarigen (verder de vader),
wonende te[plaats];
2.
[C],
de pleegmoeder van de minderjarige sub 1,
wonende te [plaats].
De minderjarige sub 1 verblijft feitelijk bij de pleegmoeder en de andere minderjarigen verblijven feitelijk apart in andere pleeggezinnen.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- de verzoekschriften, met als bijlagen het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de
ondertoezichtstelling;
- de indicatiebesluiten van Bureau Jeugdzorg d.d. 18 maart 2014 met de daarbij behorende aanvraag.
Op 15 april 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw[X], namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.R. Backer;
- de vader;
- de pleegmoeder met haar partner;
- mevrouw [Y], pleegzorgmedewerker.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 april 2013 de minderjarigen onder toezicht gesteld van 22 april 2013 tot 22 april 2014.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 16 december 2013
(C/09/455347) aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend voornoemde minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in (netwerk)pleeggezinnen van 16 december 2013 tot 22 april 2014, en het verzoek voor het overige aangehouden.
Voorts heeft de kinderrechter bij beschikking d.d. 17 januari 2014 aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend om de minderjarige sub 2 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin van 17 januari 2014 tot 22 april 2014.

Verzoek en verweer

De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De moeder en de vader hebben ingestemd met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling, althans hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
Zij hebben wel verweer gevoerd ten aanzien van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen. Daarbij heeft de vader naar voren gebracht dat hij de minderjarigen wel de zorg, veiligheid en rust kan bieden.

Beoordeling

Ter zitting heeft Bureau Jeugdzorg nog naar voren gebracht dat zij door het NIFP psychologisch onderzoek willen laten doen naar de opvoedingsmogelijkheden van de ouders en naar de spankracht van de minderjarigen. De oudste minderjarigen hebben negatieve ideeën over met name de moeder en willen de moeder alleen zien als er begeleiding is. De aanmeldingsformulieren voor het onderzoek zijn, nu de moeder alleen het gezag heeft, naar haar toegestuurd, doch de moeder heeft deze nog niet getekend. De moeder stelt dat zij de formulieren niet heeft ontvangen. Bureau Jeugdzorg hoopt dat het onderzoek snel van start kan gaan, zodat stapsgewijs toegewerkt kan worden naar het herstellen van het contact tussen de ouders en de minderjarigen.
Mr. Backer heeft ter zitting namens de moeder aangevoerd dat telkens teruggegrepen wordt naar het verleden. In de beschikking van 16 december 2013
(C/09/455347)heeft kinderrechter aangegeven dat het op dat moment nog te prematuur was om de minderjarigen zonder nader onderzoek bij de moeder terug te plaatsen. Hij constateert dat er sindsdien niets is gebeurd en dat Bureau Jeugdzorg in gebreke is gebleven bij het beantwoorden van de vragen die destijds door de kinderrechter in de beschikking zijn opgenomen. In februari 2014 is er nog een gesprek geweest met de gezinsvoogd en zijn er afspraken gemaakt over een bezoekregeling, de school en het toewerken naar terugplaatsing van de minderjarigen. Hij begrijpt dat Bureau Jeugdzorg daarbij afhankelijk is van derden, maar ouders weten tot op heden nog steeds niet waar zij aan toe zijn. Daarnaast stelt hij zich de vraag waarom Bureau Jeugdzorg na drie jaar nog altijd niet de mogelijkheid heeft onderzocht om de minderjarigen bij de vader te plaatsen, temeer nu de kinderrechter in voornoemde beschikking zulks had geopperd. De vader is nog steeds in beeld en hij heeft de ruimte om de minderjarigen op te vangen. De moeder hoeft voor een dergelijk onderzoek niet te tekenen. De moeder moet alleen voor een onderzoek bij het NIFP tekenen, doch een dergelijk onderzoek acht hij niet noodzakelijk nu de vragen erg algemeen zijn en niet zijn onderbouwd. Er komt geen concreet beeld naar voren en de vraag is of je de minderjarigen aan een dergelijk groot onderzoek moet onderwerpen. Vooralsnog is de moeder, zonder nadere onderbouwing, niet van plan om haar toestemming hiervoor te geven. Hij begrijpt dat een afwijzing van het verzoek thans een stap te ver is en bepleit namens de moeder dan ook een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor maximaal een half jaar. Op die manier wordt er een vinger aan de pols gehouden. Een onderzoek door het NIFP werkt alleen maar vertragend. Het komende half jaar zou er een start kunnen worden gemaakt door Bureau Jeugdzorg om de minderjarigen bij vader te laten logeren. De moeder wil haar volledige medewerking verlenen aan de inschrijving van de minderjarige op een school. Als Bureau Jeugdzorg na ommekomst van die zes maanden nog steeds van oordeel is dat de minderjarigen niet terug kunnen naar huis dan dient Bureau Jeugdzorg ook concreet aan te geven waar de zorgen liggen.
De moeder heeft meegedeeld dat zij bereid is om mee te werken, maar dan moet het doel wel zijn dat de minderjarigen op termijn bij haar worden teruggeplaatst. Een onderzoek door het NIFP vindt zij niet nodig. Volgens haar zijn er genoeg andere instanties, zoals De Jutters dan wel gedragswetenschappers, die Bureau Jeugdzorg kunnen adviseren wat in het belang van de minderjarigen is.
De vader heeft meegedeeld dat de minderjarigen ook bij hem kunnen worden geplaatst. Hij heeft zich daar altijd voor open gesteld, maar voelt zich door Bureau Jeugdzorg tekort gedaan nu Bureau Jeugdzorg hem niet één keer heeft benaderd.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat is gebleken dat de moeder niet in staat is de zorg, rust en veiligheid van de minderjarigen te waarborgen en dat de moeder ook niet in staat is haar gezag op een goede manier uit te oefenen. De kinderrechter overweegt verder dat de minderjarigen thans stabiliteit in hun leven hebben en dat het aangewezen is dat hun verblijf in pleeggezinnen gehandhaafd blijft. Evenwel is de kinderrechter van mening dat een terugplaatsing van de minderjarigen zorgvuldig moet gebeuren nu er al enkele maanden geen tot weinig contact is geweest met beide ouders. Alleen al om die reden is een abrupte terugplaatsing bij één van de ouders schadelijk voor de minderjarigen. De komende periode moet onderzocht worden welke de zorgen zijn en welk hulpverleningstraject in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Een onderzoek door een onafhankelijke derde, zoals het NIFP als voorgesteld door Bureau Jeugdzorg, zal duidelijkheid kunnen verschaffen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 22 april 2014 tot 22 april 2015 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg,
en
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 22 april 2014 tot 22 oktober 2014, zulks ter effectuering van de aangehechte indicatiebesluiten d.d. 18 maart 2014;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoeken voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot de terechtzitting van
14 oktober 2014 op een nog nader te bepalen tijdstip;
verzoekt Bureau Jeugdzorg tijdig voor de nog nader te bepalen zitting schriftelijk verslag uit te brengen;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
- de moeder;
- mr. M.R. Backer, advocaat van de moeder;
- de vader;
- de pleegmoeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2014 in tegenwoordigheid van S.P.M. Flipse als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag..