ECLI:NL:RBDHA:2014:5338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
09/754171-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vier verdachten in zaak van mensensmokkel en oplichting bij European University of Professional Education

Op 30 april 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen vier mannen die verdacht werden van mensensmokkel en oplichting in verband met de European University of Professional Education (EUPE). De verdachten waren beschuldigd van het helpen van negen Indiase studenten bij hun toegang tot Nederland, waarbij de officier van justitie stelde dat de studenten de Engelse taal onvoldoende beheersten om hun opleiding aan de EUPE succesvol te kunnen afronden. De rechtbank oordeelde echter dat niet was komen vast te staan dat de studenten daadwerkelijk niet in staat waren om de opleiding te voltooien. De EUPE was een erkende onderwijsinstelling en de studenten hadden een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), wat betekende dat hun toegang tot Nederland legaal was.

Daarnaast werd de verdachten ook oplichting ten laste gelegd, omdat hen zou zijn voorgehouden dat zij een gedegen opleiding zouden kunnen volgen. De rechtbank oordeelde dat de EUPE over een accreditatie beschikte en dat de kosten van €10.000 voor een jaar hoger onderwijs niet ongebruikelijk waren. De rechtbank sprak de verdachten vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan mensensmokkel of oplichting. De dagvaarding werd nietig verklaard voor het derde feit, omdat de beschrijving daarvan te vaag was. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de bescherming van de rechten van verdachten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/754171-09
Datum uitspraak: 30 april 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats]
adres: [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 mei 2011, 17 april 2012, 12 december 2013 (allen pro-forma) en 16 april 2014 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.B. Mos en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. R.E. van Zijl, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met 06 oktober 2009 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [betrokkene 1] en/of[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11], (telkens) behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door en/of uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die ander (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben verschaft terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben en/of is/zijn hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van een of meer van voornoemde perso(o)n(en)
- behulpzaam geweest bij het samenstellen van (een) onderwijsdossier(s) en/of
- behulpzaam geweest bij het aanvragen van (een) diploma-beoordeling(en) bij de van belang zijnde instantie(s) in Nederland en/of
- ( een) Engelse test(en) afgenomen en/of
- behulpzaam geweest bij het indienen van (een) studieaanvra(a)g(en) en/of
- voornoemd(e) onderwijsdossier(s) en/of Engelse test(en) als voldoende beoordeeld en/of
- de perso(o)n(en) voornoemd als student(en) ingeschreven/geaccepteerd en/of
- ( een) geldbedrag(en) ten behoeve van de bemiddeling/hulp voorafgaand aan de inschrijving/acceptatie zoals voornoemd en/of voor woonruimte en/of voor vervoer van Schiphol, althans een luchthaven, naar die woonruimte en/of voor (een) verzekering(en) en/of voor (een) studiebeur(s)(zen) geïnd en/of
- ( een) voorlopige verblijfsvergunning(en) en/of een (studenten)visum/visa aangevraagd, althans in contact gebracht met de ten behoeve van die verblijfsvergunning(en) en/of (studenten)visum/visa van belang zijnde instantie(s) en/of
- bij die van belang zijnde instanties ervoor garant te staan dat een of meer van voornoemde perso(o)n(en) steeds aan de toelatingseisen voldoet/voldoen en/of
- woonruimte geregeld, althans geassisteerd bij het vinden van woonruimte en/of
- vervoer geregeld vanaf Schiphol, althans een luchthaven, naar die geregelde woonruimte,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk was, terwijl dit feit werd begaan in de uitoefening van zijn/hun ambt of beroep en/of terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met 06 oktober 2009 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] en/of[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en) ten behoeve van de bemiddeling/hulp voorafgaand aan de inschrijving en/of woonruimte en/of vervoer van Schiphol, althans een luchthaven, naar die woonruimte en/of (een) verzekering(en) en/of (een) studiebeur(s)(zen) geïnd, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een of meer van voornoemde perso(o)n(en)
- ( onder andere via media en/of seminars) attent gemaakt op en/of voorgelicht over de te volgen studie en/of
- behulpzaam geweest bij het samenstellen van (een) onderwijsdossier(s) en/of
- behulpzaam geweest bij het aanvragen van (een) diploma-beoordeling(en) bij de van belang zijnde instantie(s) in Nederland en/of
- ( een) Engelse test(en) afgenomen en/of
- behulpzaam geweest bij het indienen van (een) studieaanvra(a)g(en) en/of
- voornoemd(e) onderwijsdossier(s) en/of Engelse test(en) als voldoende beoordeeld en/of
- een of meer van voornoemde perso(o)n(en) als student(en) ingeschreven/geaccepteerd en/of
- ( een) of meer geldbedrag(en) en/of
aldus bij die [betrokkene 1] en/of[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] de indruk gewekt dat bij inschrijving aan de European University een gedegen studie zou kunnen worden gevolgd en/of regulier/kwalitatief goed onderwijs zou kunnen worden gekregen, waardoor een of meer van voornoemde perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met 06 oktober 2009, te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten meerdere, althans (een) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van die/dat voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), terwijl hij en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2009 tot en met 06 oktober 2009 te 's-Gravenhage (Loosduinseweg 619) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een hoeveelheid energie heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Services bv en/of Stedin BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te hebben gebracht door verbreking en/of verwijdering van het telwerkhuis van de elektriciteitsmeter.

3.Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3

De rechtbank is van oordeel dat de beschrijving van het onder 3 tenlastegelegde feit te weinig specifiek is. Naar het oordeel van de rechtbank is het verweten feit onvoldoende concreet nu dit slechts in kwalificatieve zin is omschreven, zonder nadere feitelijke duiding. Daarmee is het voor verdachte niet duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in de onderhavige zaak uitgebrachte dagvaarding voor wat betreft feit 3, niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal de dagvaarding dan ook in zoverre nietig verklaren.

4.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het opsporingsonderzoek van meet af aan een eenzijdige insteek heeft gehad; naar ontlastend bewijsmateriaal is onvoldoende onderzoek gedaan. Daarnaast heeft het openbaar ministerie verzuimd een redelijke en billijke belangenafweging te maken; zo zijn er disproportioneel zware dwangmiddelen ingezet en heeft het openbaar ministerie de zaak – ondanks aansporing van de zijde van de verdediging – traag behandeld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een doelbewuste en grove schending van de belangen van verdachte bij een eerlijke behandeling van zijn zaak en dat het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk is in de vervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging volgens vaste jurisprudentie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt, namelijk alleen wanneer de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor
doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangenvan de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 19 december 1995,
NJ1996/249).
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht naar zijn aard niet kan leiden tot een zo vergaande sanctie als niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, immers niet is gebleken dat het openbaar ministerie gedurende het vooronderzoek zodanig inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat zij daarmee
doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachtediens recht op een eerlijk proces heeft geschonden. Het feit dat het onderzoek niet voortvarend heeft plaatsgevonden waardoor de redelijke termijn is overschreden, kan evenmin leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Een overschrijding van de redelijke termijn kan verdisconteerd worden in de (eventuele) strafoplegging.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

5.Bewijsoverwegingen

InleidingOp 30 januari 2009 werden bij een huiszoeking in een woning aan de [adres 2] te Den Haag negen Indiase mannen aangetroffen. De mannen verklaarden allen te studeren aan de “European University of Professional Education” (hierna: EUPE) te Den Haag en om die reden in Nederland te verblijven. Vervolgens heeft de (vreemdelingen)politie een onderzoek ingesteld naar de EUPE en zijn verschillende studenten gehoord. Zij bleken door bemiddeling van de “[bedrijf].” (hierna: [bedrijf]) in contact te zijn gekomen met de EUPE. De [bedrijf] had hen begeleid bij de inschrijving bij de EUPE. Daarbij moest een bedrag van ongeveer € 10.000,- worden betaald. Dit bedrag bestond uit lesgeld, bemiddelingskosten en kosten voor huisvesting en verzekeringen. De studenten reisden op eigen gelegenheid naar Nederland en werden op Schiphol opgehaald en naar hun (tijdelijke) verblijfplaats in Den Haag gebracht. De desbetreffende studenten verklaarden voorts niet ontevreden te zijn over hun opleiding aan de EUPE.
Uit navraag bij de Kamer van Koophandel is gebleken dat verdachte algemeen directeur is van de EUPE.
Wat betreft het bewijs ziet de rechtbank zich gesteld voor de volgende vragen:
Ten aanzien van feit 1
- Heeft verdachte zich met zijn werkzaamheden voor EUPE schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) wederrechtelijk toegang verlenen aan illegale vreemdelingen?
Ten aanzien van feit 2
- Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting door – kort gezegd – studenten in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat zij bij de EUPE een gedegen opleiding zouden kunnen volgen en daarvoor te laten betalen?
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de EUPE studenten heeft geaccepteerd waarvan de EUPE
wistdat hun kennis van de Engelse taal onvoldoende was om de opleiding succesvol af te kunnen ronden. Het doel van het volgen van een opleiding is het behalen van een einddiploma. De studenten werd in verband met die opleiding toegang tot Nederland verleend. Door deze studenten toch te accepteren op de universiteit heeft verdachte (als medepleger) deze studenten
wederrechtelijk toegangverleend tot Nederland. Zonder toelating tot de EUPE was de verblijfsvergunning hen immers nooit verstrekt. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte onjuiste voorlichting heeft gegeven over de opleiding aan de EUPE, terwijl de aangeboden studie ondermaats was, de studenten de Engelse taal onvoldoende machtig waren en voor woonruimte teveel betaald moest worden. Dit alles leidt tot de conclusie dat sprake is van oplichting, aldus de officier van justitie.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten bepleit.
5.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft de verdenking van mensensmokkel gebaseerd op het gegeven dat de (in de tenlastelegging genoemde) studenten de Engelse taal onvoldoende machtig waren en om die reden niet in staat zouden zijn een diploma te behalen aan de EUPE. Door deze studenten toch te accepteren heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijk toegang verlenen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de studenten de Engelse taal onvoldoende beheersten of dat hun achterstand zo groot was dat mag worden verondersteld dat zij de opleiding aan de EUPE nooit succesvol hadden kunnen afronden. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat toelating tot de EUPE afhankelijk was gesteld van de uitkomst van een Engelse taaltest die de studenten vooraf in het land van herkomst moesten afleggen. Studenten die de test niet haalden werden hetzij niet toegelaten tot de EUPE hetzij de mogelijkheid geboden om aan de EUPE een voorbereidend jaar te volgen alvorens met de opleiding Bachelor Business Administration (BBA) te beginnen. Daarnaast werden de opleidingsdocumenten van de studenten naar het Nuffic verzonden ter evaluatie. Het Nuffic controleerde de authenticiteit van de papieren en stelde het opleidingsniveau van de studenten vast. De werkwijze van de EUPE en de [bedrijf] voldeed aldus aan de eisen die werden gesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Deze heeft dan ook voor iedere student een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) afgegeven, waarmee de studenten legaal naar Nederland konden reizen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de studenten wederrechtelijk toegang tot Nederland hebben verkregen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de kwaliteit van het onderwijs op de EUPE. De rechtbank dient echter de vraag te beantwoorden of verdachte doelbewust in strijd met de waarheid en met het oogmerk om de in de tenlastelegging genoemde studenten op te lichten, de indruk heeft gewekt dat aan de EUPE een gedegen studie kon worden gevolgd en goed onderwijs werd aangeboden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de European University al sinds 1973 bestaat en verspreid door Europa vestigingen heeft. In 2005 ging de Haagse vestiging van de EUPE failliet. Verdachte heeft de universiteit gekocht en werd directeur/eigenaar. De EUPE had op dat moment een accreditatie van de Nederlands Vlaamse accreditatie organisatie (NVAO) en was daarnaast aangewezen als erkende onderwijsinstelling zoals bedoeld in de Wet op het hoger en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De accreditatie liep echter in december 2006 af en werd – in verband met het eerdere faillissement – niet direct hernieuwd door het NVAO. Er werd een herstelperiode ingesteld die liep tot december 2008. Gedurende deze herstelperiode zijn er – mede omdat de IND toen geen visa afgaf – geen buitenlandse studenten ingestroomd op de EUPE. Op 27 mei 2008 heeft de EUPE de hernieuwde accreditatie van het NVAO ontvangen voor de BBA-opleiding.
Nu de EUPE over een accreditatie van het NVAO en een aanwijzing tot erkende onderwijsinstelling beschikte, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte in strijd met de waarheid de indruk heeft gewekt dat aan de EUPE een gedegen studie zou kunnen worden gevolgd en kwalitatief goed onderwijs kon worden genoten en de genoemde studenten aldus geldbedragen afhandig heeft gemaakt. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een bedrag van € 10.000,- voor een jaar hoger onderwijs (inclusief inschrijvingskosten en huisvesting voor 6 maanden) niet exceptioneel hoog is te noemen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening elektriciteit heeft weggenomen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank,
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mrs. M. van Seventer en E.C.M. Bouman, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.L.D. Timmermans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2014.