In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding van € 500 wegens de te lange duur van een procedure met betrekking tot zijn zorgtoeslag. De rechtbank Den Haag heeft op 28 april 2014 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarin het beroep van eiser gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, dat de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaarde, berustte op een onjuiste wettelijke grondslag en vernietigde dit besluit. De rechtbank overwoog dat in het bestuursrecht de mogelijkheid bestaat om een zuiver schadebesluit te verzoeken, wat in dit geval niet was gebeurd. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van zijn zorgtoeslag en had in 2011 een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door verweerder was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, en dat de overschrijding van drie maanden geheel aan verweerder was toe te rekenen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 maart 2012. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.