Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A],
[B],
[C],
1.De procedure
- de dagvaarding van 15 november 2012;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie van 6 maart 2013;
- het tussenvonnis van 20 maart 2013;
- de conclusie van antwoord in reconventie en in voorwaardelijke reconventie;
- de wrakingsbeschikking van 11 november 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2014 en de daarin genoemde stukken;
)
)…
Op welk moment had naar uw mening besloten moeten worden de baring te beëindigen? (…)”, waarop [gynaecoloog] heeft vermeld: “
Naar mijn mening was er voor 17.00 geen reden om de baring te beëindigen en is er te 17.00 direct adequaat gehandeld. Tot 17.00 uur waren er geen tekenen van dreigende uterusruptuur en waren er geen tekenen van foetale nood. Er was derhalve geen aanleiding om af te zien van het primaire beleid, de inleiding.” Vraag 5 luidde: “
is naar uw mening op enig moment voor of tijdens de bevalling sprake geweest van onzorgvuldigheid, nalatigheid of een kunstfout tijdens de bevalling? Zo ja, welke”. Hij heeft deze vraag beantwoord met “
Neen”. Daarbij heeft hij aan het eind van zijn brief vermeld: “
Eenzelfde ramp kan morgen voorkomen in iedere kliniek in ons land en kan niet worden voorkomen. Het betreft een zeer zeldzame complicatie, waarop adequaat is gehandeld en geen fout”.
Verwijt: Er is onvoldoende aandacht besteed aan de pijnklachten tussen de weeën, die beducht hadden moeten zijn voor een dreigende uterusruptuur.”(…)
(…)”
“
Verwijt: Het toedienen van pethidine tegen het einde van de bevalling bij een gecompromiteerd CTG was niet verantwoord.”
contra-expertise” aangewezen is, deze te vragen aan aan Prof. Dr. [medicus 2].
“Z
owel het besluit de baring op gang te brengen als de gekozen methodiek – eerst primen met prostaglandine gel en daarna amniotomie en oxytocine toediening – zijn geheel in overeenstemming met de medische opvattingen in 1993.
Er zijn mijnerzijds geen opmerkingen. U kunt het rapport definitief maken.” Namens [A] heeft medisch adviseur [medisch adviseur 1] enige opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het concept; die zijn aan de bindend adviseur toegezonden. Vervolgens heeft [medicus 4] bij brief van 22 november 2009 zijn definitieve rapport aan partijen verzonden. Het definitieve rapport verschilt inhoudelijk slechts op een enkel punt van het concept: waar ín het concept nog wordt gesproken over “
2 vermoedelijk onervaren arts-assistenten” is in de definitieve versie het woord “vermoedelijk” geschrapt.
Ik ben bereid de aanname van de deskundige te onderschrijven dat mogelijk sprake is geweest van onvoldoende toezicht bij de bevalling. Maar het is vervolgens de vraag of intensiever toezicht had geleid tot een ander behandelbeleid en daarmee tot een andere uitkomst. Ten aanzien van die vraag komt de deskundige echter niet tot houdbare conclusies.
op dit moment hebben wij geen vragen aan de deskundige. Het staat u uiteraard vrij om aanvullende vragen te stellen. Wij zullen graag kennis nemen van de door u gestelde vragen en de reactie van de deskundige en zullen daarna weer inhoudelijk reageren”. Vervolgens hebben [A] c.s. [medicus 4] om een reactie gevraagd.
schrijft:
“
Centraal in de reactie van mr [jurist 1] is de twijfel die uitgesproken wordt of supervisie door en daarmee aanwezigheid van een gynaecoloog in plaats van de geconstateerde onvoldoende begeleiding door een onervaren arts-assistent, – over de onvoldoende begeleiding door een onervaren arts-assistent bestaat mijns inziens geen enkele twijfel- tot een betere uitkomst van de bevalling van [C] had geleid.
Iedere gynaecoloog kent vanuit de opleiding (en de periode erna) het risico van een uterusruptuur bij een uteruslitteken na een eerdere sectio caesarea (…).Bij heftige pijn tussen de weeën is het o.a. aangewezen middels palpatie te beoordelen of er sprake is van een drukpijnlijk onderste uterussegment. Al of niet in deze combinatie is een sectio caesarea aangewezen bijhet vermoeden van een dreigende uterusruptuur, onafhankelijk van het foetale hartfrequentiepatroon. (…)”
Vervolgens vermeldt hij:
“
Mijn antwoord op vraag 5(Rb: zie rapport van 22 november 2009)
is hierbij niet terzake. Nu er onvoldoende relevante aantekeningen staan in de klinische status en met de kennis dat er niet een ervaren gynaecoloog aanwezig is geweest om de situatie ter plaatse te beoordelen, kan ik onmogelijk weten, nu 16-17 jaar later, of de pijnklachten ten onrechte niet beschouwd zijn als inleiding op een uterusruptuur. Het antwoord op vraag 5 in mijn verslag was geenszins bedoeld om twijfel te zaaien of een aanwezig staflid de dreiging van een uterusruptuur al dan niet zou hebben vermoed.
:
3.Het geschil
in conventie
- primair: voor recht verklaart dat het ziekenhuis niet gebonden is aan het bindend advies van [medicus 4], bestaande uit de rapportages van 22 november 2009, 15 september 2010 en 31 augustus 2012, en het bindend advies, althans genoemde rapportage(s) zal vernietigen;
- subsidiair: voor recht verklaart dat met het bindend advies door gedaagden niet het bewijs is geleverd dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor het letsel van [C];
- meer subsidiair: voor recht verklaart dat uit het advies van [medicus 4] volgt dat sprake is van proportionele aansprakelijkheid aan de zijde van het ziekenhuis en dat dit percentage kan worden gesteld op 15% of op een door de rechtbank te bepalen percentage;
- het ziekenhuis veroordeelt in de proceskosten.
4.De beoordeling
Toetsingskader
a) [medicus 4] verwijt het ziekenhuis gebrek aan voldoende deskundige begeleiding bij de baring, waarbij hij in advies A, zonder dienaangaande de feiten te hebben vastgesteld, heeft vermeld dat de begeleiding heeft plaatsgevonden “door 2 onervaren arts-assistenten” (waar hij in zijn concept overigens nog sprak over “vermoedelijk onervaren”). Het ziekenhuis heeft onder meer gemotiveerd weersproken dat dr. [Q] onervaren was. Zij zou
juist op het gebied van baringen als ervaren gegolden hebben, nu zij destijds reeds meer dan twee jaar als arts werkzaam was geweest op een afdeling verloskunde, hetgeen volgens het ziekenhuis meer verloskundige ervaring met zich meebrengt dan een tot gynaecoloog opgeleide specialist aan het einde van zijn opleidingsjaren heeft opgedaan. Het horen van de betrokkenen had hieromtrent en omtrent de ervaring van anderen duidelijkheid kunnen brengen. Zij hadden [medicus 4] correct kunnen voorlichten over hun achtergrond en ervaring, zodat hij daarnaar, anders dan hij nu heeft gedaan, niet had hoeven gissen.
b) De betrokkenen hadden [medicus 4] ook kunnen vertellen over hun bemoeienissen met de baring en een eventueel overleg met hun supervisor. Voorts had [medicus 4] met de betrokken artsen/arts-assistenten de status en de verpleegkundige aantekeningen kunnen doornemen en had hij hen kunnen bevragen over de pijnklachten van [A]. Daarmee zou in ieder geval zijn voorkomen dat hij tot aan advies C van een onjuiste lezing van bepaalde voor de beoordeling relevante tijdstippen is uitgegaan. Voorts zou hem dan mogelijk wel zijn gebleken dat hij niet over de originele verpleegkundige gegevens beschikte en zouden die stukken, die inmiddels zijn overgelegd in deze procedure, alsnog aan hem ter beschikking zijn gesteld.
c) Voor zover [medicus 4] heeft geconcludeerd dat het tussen 14.00 uur en 15.00 uur heeft ontbroken aan voldoende begeleiding, als gevolg waarvan de pijn die [A] toen leed, is beantwoord met het toedienen van pethidine in plaats van een volgens [medicus 4] noodzakelijke keizersnede, geldt het volgende. [medicus 4] gaat er kennelijk zonder meer vanuit dat over de toediening van pijnstilling geen overleg met de supervisor heeft plaatsgevonden. Door het ziekenhuis is dit echter gemotiveerd betwist. Het ziekenhuis heeft aangevoerd dat verstrekking van pethidine destijds altijd enkel na overleg met de supervisor plaatsvond. Het horen van de betreffende arts(- assistent) had ook op dit punt klaarheid kunnen brengen. Dat is te meer van belang nu het verwijt van [medicus 4] er feitelijk op neerkomt dat het gedurende de hele baring aan voldoende deskundige begeleiding heeft ontbroken, zodat duidelijkheid over de vraag of de pijnklachten en de daarop volgende interventie (pethidine) met de supervisor waren besproken, cruciaal was voor het antwoord op de vraag of de pijnklachten voldoende serieus zijn genomen.
niet meer (is) na te gaan of er voldoende aandacht (is) besteed aan de pijnklachten” en “o
p de vraag of de pijnklachten van patiënte op dat moment ten onrechte niet beschouwd zijn als inleiding op een uterusruptuur op basis van de beschikbare gegevens nu 16 jaar later geen eenduidig antwoord te geven (is).”Bedoelde conclusie, die het verwijt dat [medicus 4] aan het ziekenhuis maakt in zich draagt, is aldus gebaseerd op innerlijk tegenstrijdige overwegingen.
5.De beslissing
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
woensdag 21 mei 2014voor akte uitlating als overwogen in rechtsoverweging 4.23 ;