ECLI:NL:RBDHA:2014:5235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
AWB 13/31713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Ghanese man, had zijn asielaanvraag ingediend op basis van zijn seksuele geaardheid en de mishandeling die hij als kind zou hebben ondergaan. De rechtbank behandelde het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de asielaanvraag op 15 november 2013 had afgewezen. Eiser was niet ter zitting verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de termijn voor uitspraak verlengd.

Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, omdat zijn identiteit ongeloofwaardig werd geacht. In zijn opvolgende aanvraag stelde hij dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid niet terug kon naar Ghana. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn mishandeling en seksuele geaardheid niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt, omdat deze al eerder als ongeloofwaardig waren beoordeeld. De rechtbank verwees naar de UNHCR-richtlijnen en de Europese richtlijnen voor de beoordeling van asielaanvragen, maar concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk homoseksueel was.

De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een herbeoordeling van het eerdere besluit rechtvaardigden. Eiser had niet tijdig zijn nieuwe aanvraag ingediend en zijn verklaringen waren inconsistent. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/31713
V-nummer: [nummer 1]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in vreemdelingenzaken van 1 mei 2014 in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

gemachtigde mr. W.H.M. Ummels,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. F. Ticheler.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2013 (hierna: het bestreden besluit), is de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Op 13 december 2013 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving daarvan, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de termijn van het doen van uitspraak éénmaal verlengd.

Overwegingen

1.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1966 en de Ghanese nationaliteit te bezitten. Op 14 juli 2011 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 22 augustus 2011 deze aanvraag afgewezen. Daarbij is overwogen dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld, dat hij toerekenbaar ongedocumenteerd is, en dat zijn gestelde identiteit ongeloofwaardig is, nu eiser gebruik heeft gemaakt van vier verschillende aliassen. Daarnaast heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser ooit slaaf is geweest in het paleis van de Ashanti koning in Ghana. Op 23 augustus 2011 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij brief van 30 augustus 2011 heeft hij dit verzoek ingetrokken.
2.
Op 18 september 2013 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 10-jarige leeftijd door de koninklijke familie in Ghana is mishandeld. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij bijna twee jaar geleden homoseksueel is geworden, dat hij nu met een man samenwoont, en dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid niet terug kan naar Ghana. Deze aanvraag is op 18 september 2013 onder verwijzing naar artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bij voorlopig besluit afgewezen. De uitzetting van eiser is vervolgens op medische gronden achterwege gebleven. Op 31 oktober 2013 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan eiser kenbaar gemaakt, waarop eiser bij zienswijze van 14 november 2013 heeft gereageerd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.
Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van eisers asielaanvraag, en is daarom van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit van verweerder van 22 augustus 2011.
4.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124, vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
5.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van eiser over zijn mishandeling op 10-jarige leeftijd en zijn gestelde homoseksuele geaardheid geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De gestelde mishandeling is immers reeds in de vorige asielprocedure als ongeloofwaardig afgedaan, en als gevolg van deze ongeloofwaardig bevonden gebeurtenis zou eiser naar zijn zeggen homoseksueel zijn geworden. Daarnaast had van eiser verwacht mogen worden dat hij zijn gestelde geaardheid eerder naar voren had gebracht, nu hij verklaard heeft dat hij bijna twee jaar geleden homoseksueel is geworden. Dat hij niet eerder een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend, omdat hij blijkens zijn opvolgend gehoor bang was dat hij daar last van zou krijgen als andere Afrikanen dit zouden vernemen, is daarvoor geen rechtvaardiging.
7.
Nu geen sprake is van een novum komt de rechtbank toe aan de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar die maken dat het onder 4 genoemde beoordelingskader niet in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van het besluit als ware het een eerste afwijzing. Eiser heeft zich in dit verband beroepen op de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 (JV 2013/159), waarin de Afdeling een prejudiciële vraag heeft gesteld over de wijze van toetsing van de door de vreemdeling gestelde homoseksuele gerichtheid. Eiser heeft gesteld dat verweerder zijn seksuele geaardheid ten onrechte als ongeloofwaardig heeft afgedaan, nu het Hof van Justitie van de Europese Unie nog geen antwoord heeft gegeven op bovengenoemde prejudiciële vraag. Eiser heeft in dit kader nog verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 januari 2014 (ECLI:NL:RLIM:2014:454).
8.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beoordeling van het beroep van eiser aan te houden totdat deze vraag is beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
9.
Paragrafen 62, 63 en 64 van de “UNHCR Guidelines on international protection no. 9” van 23 oktober 2012 die specifieke richtlijnen vermelden voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van de seksuele gerichtheid, luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
62.Ascertaining the applicant’s LGBTI background is essentially an issue of credibility. The assessment of credibility in such cases needs to be undertaken in an individualized and sensitive way. Exploring elements around the applicant’s personal perceptions, feelings and experiences of difference, stigma and shame are usually more likely to help the decision maker ascertain the applicant’s sexual orientation or gender identity, rather than a focus on sexual practices.
63.Both open-ended and specific questions that are crafted in a non-judgemental manner may allow the applicant to explain his or her claim in a non-confrontational way. Developing a list of questions in preparation of the interview may be helpful, however, it is important to bear in mind that there is no magic formula of questions to ask and no set of “right” answers in response. (…)
64.The applicant’s own testimony is the primary and often the only source of evidence, especially where persecution is at the hands of family members or the community. Where there is a lack of country of origin information, the decision maker will have to rely on the applicant’s statements alone. Normally, an interview should suffice to bring the applicant’s story to light. Applicants should never be expected or asked to bring in documentary or photographic evidence of intimate acts. It would also be inappropriate to expect a couple to be physically demonstrative at an interview as a way to establish their sexual
orientation.
10.
Artikel 4 van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
Beoordeling van feiten en omstandigheden
1.
De lidstaten mogen van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
2.
De in lid 1 bedoelde elementen bestaan in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielverzoeken, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient.
3.
De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming moet plaatsvinden op individuele basis en houdt onder meer rekening met:
(…)
b) de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade is blootgesteld dan wel blootgesteld zou kunnen worden;
c) de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade overeenkomen;
(…)
5.
Wanneer lidstaten het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, wordt de verzoeker ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig geacht en wordt hem het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de verzoeker heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn verzoek te staven;
b. de verzoeker heeft alle relevante elementen waarover hij beschikt, overgelegd of een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de verzoeker zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn verzoek;
d. de verzoeker heeft zijn verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten, en
e. vast is komen te staan dat de verzoeker in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
11.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 maart 2013, en met name de rechtsoverwegingen 13 en 13.2 onder verwijzing naar het Unierecht, overwogen dat de lidstaten niet zonder meer gehouden zijn uit te gaan van de enkele stelling van de vreemdeling over zijn seksuele gerichtheid. Indien de vreemdeling zelf heeft verklaard dat hij in zijn land van herkomst, dan wel in Nederland, concreet uiting aan zijn seksuele gerichtheid heeft gegeven, mag van hem redelijkerwijs worden verwacht dat hij daarover kan verklaren. In dit opzicht bestaat geen verschil met andere vervolgingsgronden en het daarnaar verrichte onderzoek. Artikel 4 van de Definitierichtlijn maakt dat onderscheid ook niet.
12.
De rechtbank ziet in dit geval geen belemmeringen om het rapport van het opvolgend gehoor van 18 september 2013 als uitgangspunt te nemen. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat het, zoals blijkt uit de bovenvermelde paragrafen van de UNHCR “Guidelines” en artikel 4 van de Definitierichtlijn, op de eerste plaats aan de vreemdeling zelf is om te verklaren waarom hij internationale bescherming behoeft en dat de beoordeling vaak alleen op basis van deze verklaring kan plaatsvinden. Dat de Afdeling aanleiding heeft gezien tot het stellen van een prejudiciële vraag met betrekking tot de manier waarop de seksuele geaardheid van een vreemdeling vervolgens onderzocht mag worden, doet daar naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser niet aan af. Immers, zoals hierboven onder 6 overwogen, houdt zijn gestelde homoseksuele gerichtheid naar zijn zeggen direct verband met zijn gestelde mishandeling als slaaf in Ghana, hetgeen in de vorige asielprocedure als ongeloofwaardig is afgedaan. Bovendien heeft eiser pas twee uur voor zijn geplande uitzetting uit Nederland zijn gestelde homoseksuele geaardheid naar voren gebracht, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van deze verklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor de stelling van eiser dat hij, nu hij na het voorlopig besluit van 18 september 2013 niet is uitgezet, nader gehoord had moeten worden over zijn gestelde geaardheid. Dat het opvolgend gehoor van korte duur is geweest, is het gevolg van het feit dat eiser pas twee uur voor zijn uitzetting deze nieuwe aanvraag heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen goede redenen aangevoerd waarom hij heeft nagelaten deze aanvraag zo spoedig mogelijk in te dienen. Eiser heeft bovendien in zijn zienswijze de mogelijkheid gehad aanvullende informatie te geven en te reageren om het uitgebracht voornemen. Voorts is, gelet op de vorige asielprocedure, evenmin komen vast te staan dat eiser in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Het beroep van eiser op voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 januari 2014 kan niet slagen, nu het geen vergelijkbaar geval is. In die zaak heeft de betrokkene immers, anders dan eiser, gemotiveerd aangegeven waarom hij niet eerder over zijn gestelde seksuele geaardheid heeft gesproken.
13.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar en is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats.
14.
Het beroep is derhalve ongegrond.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.