ECLI:NL:RBDHA:2014:521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
09/827084-13, 09/925789-11 (tul) en 09/90114-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging op het Stadhuisplein in Zoetermeer

Op 20 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig incident op 14 september 2013 in Zoetermeer. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader een andere man op het Stadhuisplein had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader de aangever meermalen hadden geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lag. Dit geweld vond plaats op een openbare plek, wat de openlijke geweldpleging bevestigde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk geweld had gepleegd, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de aangever.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlasteleggingen, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van noodweer. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over een dreigende situatie met een vuurwapen niet geloofwaardig. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de omstanders, wat de strafmaat beïnvloedde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827084-13, 09/925789-11 (tul) en 09/90114-12 (tul)
Datum uitspraak: 20 januari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Alphen aan den Rijn" te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 januari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M. Krouwel, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 september 2013 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/en geschopt op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 september 2013 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/en geschopt op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 september 2013 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) (met kracht) meermalen, althans eenmaal, heeft gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of geschopt op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2013 te Zoetermeer met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Stadhuisplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) stompen en/of slaan en/of trappen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 14 september 2013 heeft er in Zoetermeer tweemaal een incident plaatsgevonden tussen [slachtoffer] (hierna: aangever) en verdachte. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting over het eerste incident verklaard dat aangever hem rond 5:18 uur op het Stadhuisplein heeft geslagen en dat hij daarna met aangever heeft gevochten. Verdachte heeft, nadat hij door omstanders was ontzet, zijn bebloede gezicht afgeveegd met de jas van aangever die hij na het gevecht nog in zijn handen had. Aangever heeft volgens verdachte toen tegen hem gezegd dat verdachte - als hij een man was – moest blijven staan en dat hij, aangever, zo zou terugkomen. Aangever is vervolgens weggereden op zijn scooter.
Het tweede incident – waarop niet alleen feit 1, maar ook –blijkens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting feit 2 ziet - heeft ongeveer tien minuten later plaatsgevonden in het Randstadrailstation Stadhuis dat onder het Stadhuisplein ligt. [3] Op camerabeelden is te zien dat aangever rond 5:29 uur is teruggekomen. Hij heeft zijn scooter geparkeerd en is richting de bovenkant van de trap van het station gelopen. [4] Aangever raakt – naar beneden lopend - om 5:29:48 uur ter hoogte van het platte tussenstuk in het midden van de trap in gesprek met [A] (hierna: [A]). Beide mannen raken vanaf 5:29:51 uur betrokken in een schermutseling, waarbij over en weer wordt geduwd en getrokken. [5] Verdachte komt vanaf beneden de trap opgelopen richting het platte tussenstuk. Hij draagt op dat moment een helm op zijn hoofd. Op het moment dat verdachte bij de schermutseling aankomt (om 5:31:01 uur), ontstaat een vechtpartij, waarbij verdachte en [A] met aangever van de trap vallen. [6] Aangever heeft verklaard dat hij beneden aan de trap meermalen door verdachte en [A] is geslagen en geschopt, waarna hij op het perron een vuurwapen uit zijn broekbrand heeft getrokken en op de zich beneden aan de trap bevindende personen heeft geschoten.
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of verdachte tezamen en in vereniging met [A] aangever (met kracht) heeft geslagen en/of geschopt en, zo ja, of deze handelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of mishandeling en/of openlijke geweldpleging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen geacht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de combinatie van de camerabeelden, de verklaringen van aangever en getuige [getuige] kan worden vastgesteld dat aangever met kracht tegen zijn hoofd is geschopt. Verdachte heeft aldus opzet – in voorwaardelijke zin – gehad op de dood van aangever, nu het met kracht schoppen tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood oplevert en verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Verdachte en [A] hebben nauw en bewust samengewerkt, waardoor sprake is van medeplegen van die handelingen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat aangever tegen zijn hoofd is geschopt. Bovendien heeft verdachte onvoldoende hard geschopt om een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel te laten ontstaan. Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde is volgens de raadsvrouw geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [A]. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het medeplegen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen nauwe en bewuste samenwerking met [A] of opzet op een significante bijdrage heeft gehad. Zij heeft derhalve ook geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op basis van de reeds genoemde camerabeelden kan worden vastgesteld dat aangever, direct nadat hij om 5:31:03 de grond raakt, diverse malen wordt geschopt en geslagen door twee mannen. [7] Verdachte heeft bekend dat hij degene is die op die beelden te zien is, naast [A]. [8] Te zien is dat [A] aangever, die op de grond ligt, vasthoudt en hem in zijn zij trapt. Op dat moment schopt verdachte aangever. Daarna slaat [A] aangever tweemaal met zijn rechterhand, waarna hij – tussen 5:31:10 en 5:31:17 uur - aangever minimaal drie keer schopt met zijn linkerbeen, waarvan minimaal één keer tegen de rug van aangever. [9] Verdachte slaat aangever ongeveer vijf keer en schopt hem ongeveer zes keer, dit alles terwijl aangever op de grond ligt. [10] Aangever probeert daarna op te staan, maar valt weer en wordt daarna door verdachte weer geschopt. [11]
Medeplegen
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en [A] – die elkaar al kenden - complementerende geweldshandelingen hebben verricht. Zo heeft [A] aangever vastgepakt, terwijl verdachte hem een schop gaf. Bovendien hebben de gedragingen, gericht tegen aangever, zich gelijktijdig voorgedaan, terwijl beide plegers ook moeten hebben gezien wat de ander aan geweldshandelingen verrichtte. Beiden zijn - ondanks de bewustheid van de handelingen van de ander - gedurende minimaal 15 seconden een significante en een elkaar versterkende bijdrage blijven leveren aan het geweld tegen aangever door hem voortdurend te schoppen en te slaan. Gezien het voorgaande kan gesproken worden van een zodanig opzettelijke gezamenlijke uitvoering - waarin beiden een intensieve en haast inwisselbare rol hebben gehad – dat sprake is geweest van medeplegen.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd – in beginsel – opzet op de dood kan opleveren. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank echter niet bewezen dat verdachte of [A] aangever ook daadwerkelijk tegen het hoofd hebben geschopt. Niet alleen bieden de camerabeelden of de afgelegde verklaringen (van bijvoorbeeld aangever of getuige [getuige]) onvoldoende uitsluitsel, maar ook duidt het relatief geringe letsel dat aangever aan het hoofd heeft opgelopen niet op meermalen schoppen tegen het hoofd. Daarnaast kan dit letsel ook veroorzaakt zijn door het hierboven beschreven eerste incident of de val van de trap. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte aangever – die op de grond lag - meerdere trappen heeft gegeven die hem ter hoogte van het bovenlichaam hebben geraakt. Ook [A] heeft aangever op zijn lichaam, waaronder zijn rug, geschopt. Door zo te handelen hebben zij de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare lichaamsdelen zoals de nek, het ruggenmerg en vitale organen, die bij dit soort geweld gemakkelijk dermate beschadigd kunnen raken dat dit langdurig of permanent letsel veroorzaakt. Verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest. Door desondanks deze geweldshandelingen te (blijven) plegen, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Openlijke geweldpleging
Gelet op het hiervoor overwogene heeft verdachte samen met een ander opzettelijk geweld gepleegd tegen aangever. Dit is gebeurd in het Randstadrailstation Stadhuis dat onder het Stadhuisplein ligt. Dit is zonder meer een voor het publiek toegankelijke plaats, zoals ook blijkt uit het aanwezige publiek op het moment van het plegen van het geweld. [12] De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 14 september 2013 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met kracht heeft geslagen en geschopt tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 september 2013 te Zoetermeer met een ander op of aan openbare weg, het Stadhuisplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer].

4.De strafbaarheid van de feiten

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Op het moment dat verdachte de trap opliep, zag hij bij aangever de kolf van een vuurwapen uit zijn broeksband steken. Daardoor was er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van zijn vriend [A] die zich in een duw- en treksituatie met aangever bevond. Bovendien was verdachte al mishandeld en bedreigd door aangever. Hij wilde zichzelf en zijn vriend beschermen door de situatie onder controle te krijgen. Dit kon alleen door zo in te grijpen zoals verdachte heeft gedaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij een kolf uit de broek van aangever zag steken, ongeloofwaardig. Daardoor acht zij niet aannemelijk geworden dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het noodweerverweer uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van verdachte. De aanwezigheid van de noodweersituatie staat of valt dan ook met de geloofwaardigheid van deze verklaring.
Verdachte heeft verklaard dat hij, terwijl hij naar het tussenstuk de trap opliep, de kolf van het vuurwapen bij aangever heeft waargenomen. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte op een gegeven moment een versnelde pas inzet of een plotselinge beweging maakt. Wel is op die beelden te zien dat verdachte een helm draagt terwijl hij de trap oploopt, hetgeen eerder lijkt te passen bij een van tevoren bedachte en in die zin opgezochte confrontatie. Daarnaast is het opvallend dat verdachte – ook volgens zijn eigen verklaring - op geen enkel moment heeft gemeld of gewaarschuwd dat aangever een vuurwapen zou hebben en dat verdachte ook nog enkele seconden in de buurt van aangever blijft, nadat deze is opgestaan en weggelopen. Uit beelden en verklaringen blijkt bovendien niet van een noodweerreactie van verdachte die normaal zou zijn na het waarnemen van een vuurwapen. Verdachte heeft niet geprobeerd de dreiging van het vuurwapen weg te nemen, bijvoorbeeld door het uit de broeksband te pakken, dat zelfs niet nadat hij samen met [A] aangever liggend onder aan de trap onder relatieve controle had.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. De rechtbank zal het beroep op noodweer daarom verwerpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor zover de rechtbank mocht oordelen dat een beroep op noodweer niet opgaat vanwege het disproportionele geweld dat is gebruikt, bepleit dat sprake is geweest van noodweerexces, omdat verdachte door de dreigende aanranding door aangever in een hevige gemoedstoestand is geraakt, waardoor hij tegen aangever disproportioneel geweld heeft gebruikt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat er geen sprake is van noodweerexces, nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een succesvol beroep op noodweerexces is het noodzakelijk dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Nu niet aannemelijk is geworden dat die situatie zich heeft voorgedaan, moet ook het beroep op noodweerexces worden verworpen.
Verdachte is derhalve eveneens strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen straf op te leggen langer dan de duur van het voorarrest en de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met een ander, excessief geweld toegepast tegen een andere man die op dat moment op de grond lag. Verdachte en zijn mededader hebben deze man niet alleen geslagen, maar ook meermalen geschopt tegen het bovenlichaam. Verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft dit gedaan op een station ten overstaan van heel wat omstanders. Het gaat hierbij om zogenoemd uitgaansgeweld, wat niet alleen laat in de nacht heeft plaatsgevonden, maar ook in het bijzijn van meerdere mensen, die – blijkens hun verklaringen – ook ernstig van deze explosie van geweld zijn geschrokken.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank ook laten meewegen dat – hoewel verdachte bij dit incident zelf naar aangever is toegelopen – er even daarvoor een incident met aangever had plaatsgevonden, waarbij door aangever aan verdachte letsel was toegebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 25 september 2013, waaruit blijkt dat hij wel eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
In het reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 13 december 2013 geeft de reclassering aan dat een meldplicht geïndiceerd is. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard bereid te zijn de hulp van de reclassering te aanvaarden.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie vormt op de laakbare gedragingen van verdachte. De rechtbank overweegt met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest – zoals door de raadsvrouw is bepleit - de ernst van de feiten zou miskennen. Nu de rechtbank echter minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie zal zij een straf opleggen die lager is dan geëist. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden van na te noemen duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 3.638,--, bestaande uit immateriële schade, met het verzoek tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing naar billijkheid van € 1.700,--, en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de vordering voor het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel - bij een bewezenverklaring – sterk moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien – gezien de uit de sterke samenhang tussen de gedragingen van aangever en verdachte voortkomende complexiteit van de aansprakelijkstellingen over en weer - de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 25 oktober 2011 met parketnummer 09/925789-11 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft eveneens gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 13 november 2012 met parketnummer 09/901140-12 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de voorwaardelijke straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 09/925789-11, om te zetten in een werkstraf en de proeftijd van de voorwaardelijke straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 09/901140-12, te verlengen met één jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijden die bij voormelde vonnissen was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 47, 56, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot zware mishandeling;
en:
openlijke geweldpleging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (NEGEN) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDEN,
nietzal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d.25 oktober 2011, gewezen onder parketnummer 09/925789-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 13 november 2012, gewezen onder parketnummer 09/901140-12, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Woertman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2014.
Mr Hensen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2013180714, van de politie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 455).
2.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
3.Proces-verbaal relaas, p. 4
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 283 en 284
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 368
6.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal van bevindingen, p. 368
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 293
8.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 368
10.Proces-verbaal Schietincident Bekijken beelden verdachte [verdachte], d.d. 30 september 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 6 en 8
11.Proces-verbaal, p. 431
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46