2.Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Eiser betwist de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Daarbij had verweerder, gelet op de medische situatie van eiser, de maatregel van bewaring op moeten heffen. Voorts betoogt eiser dat verweerder naar aanleiding van de asielwens van eiser, voorafgaand aan de inbewaringstelling, een belangenafweging had moeten maken.
3.1Op grond van artikel 59a, eerste lid, Vw, kan verweerder vreemdelingen in bewaring stellen op wie de Dublinverordening van toepassing is, met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening.
3.2Op grond van artikel 5.1a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) kan de vreemdeling in bewaring worden gesteld of een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd omdat het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, indien:
een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening; en
een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Op grond van artikel 5.1b, tweede lid, Vb wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling zoals bedoeld in artikel 5.1a, tweede lid, slechts voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid.
3.3Verweerder heeft eiser op grond van artikel 59a Vw in bewaring gesteld, nu er volgens verweerder concrete aanwijzingen bestaan dat eiser onder de werkingssfeer van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (hierna: Verordening 604/2013) valt, te meer omdat eiser zelf heeft verklaard driemaal de asielprocedure te hebben doorlopen in België, waarbij alle aanvragen zijn afgewezen. Verweerder vordert de maatregel door het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, eiser mede de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert en een significant risico bestaat op onderduiken. Het voorgaande is verweerder gebleken uit de feiten en omstandigheden dat eiser:
(zware feiten)
- Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
- heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte feiten)
- zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
- meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.