In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Het verzoekschrift was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die de minderjarige, geboren in 2007, onder haar hoede heeft. De minderjarige verbleef feitelijk al in een gesloten jeugdzorg accommodatie en had ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling belemmerden. De rechtbank had eerder al voorlopige machtigingen verleend voor opname in de gesloten jeugdzorg, maar de situatie vereiste nu een definitieve beslissing.
Tijdens de zitting op 20 maart 2014 waren de advocaten van de moeder en de minderjarige aanwezig, maar de moeder zelf was niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige continu toezicht en zorg nodig heeft, en dat er geen alternatieven zijn voor gesloten jeugdzorg gezien de ernst van haar gedragsproblemen. De rechtbank heeft het verweer van de advocaten afgewezen, waarbij werd gesteld dat de gesloten plaatsing niet langer nodig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de minderjarige in het geding is en dat de machtiging voor een periode van drie maanden moest worden verleend.
De kinderrechter heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige op te nemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, met de verwachting dat er binnen deze termijn een nieuwe gezinshuisplaatsing gerealiseerd kan worden. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot 4 mei 2014, en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen de gestelde termijn.