In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2014 uitspraak gedaan in een schadevergoedingsprocedure naar aanleiding van een vernietigd repatrieringsbesluit van een militair. Eiser, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, was betrokken bij de ISAF-missie en werd op 9 februari 2011 repatriëerd, zonder de geplande adaptatie op Kreta te ondergaan. De rechtbank had eerder, op 7 maart 2013, het beroep van eiser tegen het repatrieringsbesluit gegrond verklaard en het besluit herroepen, waarbij verweerder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiser. In deze procedure werd de schadevergoeding voor de niet uitgekeerde VN-toelagen en andere schadeposten besproken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 251,43 voor de niet uitgekeerde belaste VN-toelage voor de periode van 9 tot en met 11 februari 2011, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van € 220,- als vergoeding voor ingekochte kinderopvang. De rechtbank heeft echter andere schadeposten, zoals immateriële schade en kosten voor kinderopvang in maart 2011, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de repatriëring niet leidde tot een dusdanige aantasting van de eer en goede naam van eiser dat schadevergoeding gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een causaal verband tussen de schade en het onrechtmatig geachte besluit. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser in de schadestaatprocedure begroot op € 487,-. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.