1.Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b, 248a, 248b, 248c en 250.
4.1De rechtbank overweegt allereerst, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juli 2013 (zaaknummers 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1), dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning zolang het aan eiser opgelegde inreisverbod voortduurt. Belang bij toetsing in rechte van een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning is, bij samenloop daarvan met een besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 dan ook eerst aan de orde, indien het besluit tot het uitvaardigen van dat inreisverbod wordt ingetrokken, herroepen of vernietigd, dan wel dat inreisverbod wordt opgeheven.
4.2Gezien het voorgaande ligt allereerst de vraag ter beoordeling voor of aan eiser een inreisverbod had mogen worden opgelegd. In dit kader dient ook aan artikel 3.86 van het Vb 2000 te worden getoetst, nu dit artikel ten grondslag ligt aan het onderliggende intrekkingsbesluit. Daarnaast dient te worden beoordeeld of het inreisverbod, met inachtneming van artikel 8 van het EVRM, een inbreuk oplevert op het familie- en gezinsleven, en als dit het geval is, of deze inbreuk gerechtvaardigd is.
4.3De rechtbank stelt vast dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) van
4 februari 2014 blijkt dat eiser in de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld wegens misdrijven. Uit het UJD blijkt, onder meer, van de volgende veroordelingen.
- Op 2 januari 2013 is eiser wegens diefstal, (gepleegd op 30 december 2012), veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- Op 30 november 2012 is eiser wegens diefstal, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
- Op 19 juli 2011 is eiser wegens mishandeling, diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd en poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 220 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- Op 3 december 2009 is eiser wegens diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaf en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd, poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en poging tot diefstal, verduistering, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
- Op 9 januari 2009 is eiser wegens mishandeling en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis;
- Op 12 juni 2009 is eiser wegens mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- Op 15 december 2003 is eiser wegens overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken en overtreding van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1995, veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf;
- Op 24 januari 2002 is eiser wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, wederspannigheid, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.
4.4Nu eiser bij onherroepelijk vonnis – onder meer – is veroordeeld wegens diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen (op 9 januari 2009) en diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken (op 15 december 2003), welke misdrijven zijn bedreigd is met gevangenisstraffen van respectievelijk twaalf en negen jaren gevangenisstraf, voldoet eiser aan de criteria neergelegd in de artikelen 66a van de Vw 2000 en artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Eisers beroepsgronden zijn niet gericht tegen deze conclusie.
4.5Eiser heeft aangevoerd dat het inreisverbod strijdig is met het vertrouwensbeginsel, nu het onderliggende intrekkingsbesluit is getoetst aan het ‘nieuwe’ artikel 3.86 van het Vb 2000, terwijl eisers verblijfsvergunning onder de ‘oude’ wetgeving niet ingetrokken kon worden.
4.6De rechtbank volgt het betoog van eiser, dat toetsing aan het artikel 3.86 van het Vb 2000 per 1 juli 2012 in strijd is met het vertrouwensbeginsel, niet. De rechtbank verwijst in dat kader naar artikel II van het Besluit van 26 maart 2012, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanscherping van de glijdende schaal (Stb. 2012, nr. 158) en de toelichting op dit artikel, waarin kortgezegd is aangegeven dat het besluit buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van het besluit niet beëindigd kon worden, tenzij de vreemdeling zich na de inwerkingtreding van het besluit opnieuw schuldig maakt aan misdrijven. In dat geval wordt uitgegaan van de nieuwe normen, waarbij ook de wegens misdrijf opgelegde straffen en maatregelen worden betrokken van vóór de inwerkingtreding van het besluit. Van strijd met het rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake nu eiser na 1 juli 2012 had kunnen en behoren te weten dat ook de oude misdrijven van invloed zouden kunnen zijn op zijn verblijfsrechtelijke positie hier te lande indien hij na 1 juli 2012 zou worden veroordeeld voor het plegen van een nieuw misdrijf . Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat er een einde aan zijn legale verblijf kon worden gemaakt.
4.7Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser op 6 oktober 1986 is aangemeld bij de vreemdelingendienst voor verblijf bij zijn ouder. Van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning tot verblijf in de eerdergenoemde periode is niet gebleken, terwijl het aan eiser op 19 oktober 1993 verstrekte C-document alleen verstrekt kon worden nadat een vreemdeling als eiser al een jaar in het bezit was geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf bij ouders. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht ingetrokken tot 30 december 2012 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat eiser langer dan 20 jaar rechtmatig in Nederland verbleef.
4.8De rechtbank gaat er, gelet op het bovenstaande, van uit dat eiser op
19 oktober 1993 al een jaar (dus sinds 19 oktober 1992) in het bezit moet zijn geweest van een vergunning voor verblijf bij ouders. Op 30 december 2012 (de datum van het laatst gepleegde delict), had eiser in ieder geval ruim 20 jaar rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
4.9Op grond van het overgangsrecht zijn de nieuwe bepalingen van de glijdende schaal toepassing, nu eiser zich na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving op 1 juli 2012, te weten op 30 december 2012, heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, waarvoor een gevangenisstraf is opgelegd. Gelet daarop zijn ook de misdrijven die zijn begaan vóór 1 juli 2012 betrokken in de beoordeling. Nu uit het UJD blijkt dat eiser voor ten minste drie misdrijven is veroordeeld tot een gevangenisstraf dan wel een taakstraf en de bovengenoemde veroordelingen de genoemde norm van 14 maanden ruimschoots overschrijden, is voldaan aan de criteria van artikel 3.86 van het Vb 2000 op basis waarvan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken. Nu eiser voorts, zoals onder 4.4 reeds is overwogen, is veroordeeld voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad (diefstal met geweld), heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 3.86, tiende lid, bezien in samenhang met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, af te zien van de intrekking van de verblijfsvergunning.
5.1Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.2Bij de beoordeling betrekt de rechtbank het advies van de Raad van State naar aanleiding van de aanscherping van de glijdende schaal en meer specifiek naar aanleiding van het vervallen van een eindtermijn (Advies W04.11.0396/I). De Raad van State adviseert dat de verblijfsbeëindiging na 20 jaar rechtmatig verblijf slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan te merken is als een noodzakelijke en proportionele inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezins- of familieleven, dan wel het privéleven.
5.3Niet wordt betwist dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn minderjarige kinderen. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van het inreisverbod, te weten dat eiser zijn kinderen voor een periode van tien jaar niet in Nederland kan bezoeken, een inbreuk betekent op het familie- en gezinsleven.
5.4Uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (JV 2006/90) en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 in zaak nr. 200903237/1/V2), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de kinderen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
5.5Eiser is op jonge leeftijd in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen en heeft meer dan 20 jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven, zodat aangenomen moet worden dat eiser in Nederland geworteld is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het EHRM van 16 april 2013 in de zaak Udeh, waarop eiser een beroep heeft gedaan. Het EHRM heeft in deze zaak geoordeeld dat de uitzetting van Udeh naar Nigeria vanwege het plegen van een strafbaar feit een schending van artikel 8 van het EVRM zou opleveren. Gelet op de verblijfsduur van 7,5 jaar in Zwitserland, en zijn in Zwitserland verblijvende minderjarige kinderen waarmee hij een omgangsregeling had, concludeerde het EHRM dat het centrum van Udeh’s privé- en gezinsleven in Zwitserland is gelegen.
5.6In dit licht bezien en op grond van alle feiten en omstandigheden eiser betreffend, komt de rechtbank tot de conclusie dat het centrum van eisers privé- en gezinsleven in Nederland is gelegen. Eiser verblijf meer dan 20 jaar in Nederland en een groot deel van zijn familie woont in Nederland. Eiser heeft twee minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. Eiser heeft samen met de moeder de gezamenlijke voogdij over de kinderen, hij heeft een goede band met hen en is na de scheiding van hun moeder frequent contact met hen blijven houden. Eisers banden met Nederland zijn derhalve zodanig sterk dat slechts in uitzonderlijke gevallen verblijf beëindiging is toegestaan. De rechtbank verwijst in dit kader tevens naar het onder rechtsoverweging 5.2 genoemde advies van de Raad van State dat verblijfsbeëindiging na 20 jaar rechtmatig verblijf slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is aan te merken als een noodzakelijke en proportionele inbreuk op het recht op eerbiediging van het gezins- of familieleven, dan wel het privéleven.
5.7Hier staat voor eiser in negatieve zin tegenover dat eiser meerdere malen is veroordeeld voor ernstige misdrijven welke ernstige inbreuken op de openbare orde betreffen. De rechtbank is echter van oordeel dat de veroordelingen, ieder voor zich noch in onderling verband beschouwd, niet een zeer uitzonderlijk geval opleveren die uitzetting na ruim 20 jaar rechtmatig verblijf thans kunnen rechtvaardigen. Het inreisverbod en ook de verblijfsbeëindiging vormen dan ook een disproportionele inbreuk op het recht op familie- en gezinsleven, dan wel zijn privéleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.