ECLI:NL:RBDHA:2014:49
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inhouding van bezoldiging wegens ongeoorloofde afwezigheid van defensiepersoneel
Op 6 januari 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een korporaal der eerste klasse, eiser, en de minister van Defensie, verweerder. De zaak betreft de inhouding van een deel van de bezoldiging van eiser wegens ongeoorloofde afwezigheid. Eiser had zich niet gehouden aan de bereikbaarheidsverplichting en voldeed daardoor niet aan zijn dienstverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat eiser geen aanspraak had op inkomsten over de periode waarin hij ongeoorloofd afwezig was.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiser was ongeoorloofd afwezig van 10 februari 2011 tot 30 maart 2011. Hij had zich op 2 februari 2011 ziek gemeld, maar op 10 februari 2011 was hij niet verschenen op zijn werk, ondanks afspraken die waren gemaakt. Eiser had meerdere keren niet gereageerd op pogingen van zijn commandant om contact met hem op te nemen. De minister van Defensie hield een deel van de bezoldiging van eiser in, wat leidde tot een uitbetaling van € 148,66. Eiser maakte bezwaar tegen deze inhouding, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de relevante periode bereikbaar was voor zijn commandant. De rechtbank concludeerde dat de inhouding van de bezoldiging op goede gronden was gedaan, conform artikel 18 van het Inkomstenbesluit militairen, dat bepaalt dat een militair geen aanspraak heeft op inkomsten voor dagen waarop hij zich aan zijn dienstverplichtingen onttrekt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.