ECLI:NL:RBDHA:2014:4737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag wegens ernstige misdrijven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraanse nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die zich op het standpunt stelde dat eiser zich schuldig had gemaakt aan ernstige, niet-politieke misdrijven, zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat de Basij, de organisatie waarbij eiser betrokken was, bekend staat om ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder marteling en foltering. Eiser had gedurende een lange periode functies bekleed binnen deze organisatie en had daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gepleegde misdrijven. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij zich niet kon onttrekken aan zijn werkzaamheden en dat er geen sprake was van overmacht of dwang. De rechtbank bevestigde dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden had afgewezen en dat er geen inreisverbod aan eiser was opgelegd, omdat dit niet als zelfstandig besluitonderdeel was opgenomen in het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.