6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn moeder, door haar met een schaar nabij vitale lichaamsdelen te verwonden. Hiermee is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen voor haar zeer beangstigend moet zijn geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder een strafbaar feit heeft gepleegd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een milieurapport van GGZ Palier d.d. 20 februari 2014. Hieruit komt onder meer naar voren dat verdachte na een onbezorgde jeugd in 2010 is afgestudeerd als psycholoog. In 2012 heeft hij een aanvang gemaakt met de studie biomedische wetenschappen aan de universiteit in Maastricht. Na daar enige maanden te hebben gewoond, besloot hij in de zomer van 2013 zijn studie voort te zetten in Leiden en weer bij zijn moeder te gaan wonen. Zijn familie constateerde in die periode dat verdachte was veranderd; hij was afgevallen, meer opstandig en prikkelbaar en hield zich meer dan voorheen bezig met filosofische en maatschappelijke vraagstukken.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de hiervoor genoemde, eensluidende pro justitia-rapporten van de rapporteurs Ladee en Schilperoord. Hieruit komt naar voren dat verdachte in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde toenemend psychisch ontregeld is geraakt. Er was sprake van een verminderde slaapbehoefte, een verhoogde prikkelbaarheid, een toegenomen energieniveau, een (nog) grotere prestatiedrang en langzaam een verlies van realiteitstoetsing. Verdachte begon ‘magische’ verbanden te ontdekken tussen de wereld om hem heen en hemzelf, werd verhoogd zelf referentieel, kreeg betrekkingsideeën en de beleving dat hij bijzondere eigenschappen bezat. Ook vertoonde verdachte opeens meer interesse in religieuze zaken. In de dagen vlak voor het tenlastegelegde raakte hij toenemend paranoïde en dacht hij dat de ziel van zijn moeder in bezit was genomen door een geest die het gezin slecht gezind was. Al met al ontwikkelde verdachte een psychose met een maniforme aanloop en dito kleuring. Zoals hiervoor al overwogen is de origine van de psychose niet duidelijk geworden. Zij zou veroorzaakt kunnen zijn door een bipolaire stoornis, schizofrenie, of een mengvorm van deze twee ziektebeelden: een schizoaffectieve stoornis. Ook is het mogelijk dat ‘slechts’ sprake is van een verhoogde gevoeligheid om een psychose te ontwikkelen en dat de combinatie van een verhoogd spanningsniveau en cannabisgebruik het psychotische beeld heeft geluxeerd. Het gebruik van grotere hoeveelheden cannabis in de periode voor het voorval heeft er mogelijk toe bijgedragen dat verdachte floride psychotisch is geworden, maar is volgens de rapporteurs zeker niet de enige oorzaak, onder meer omdat de maniforme ontregeling al zichtbaar was voordat verdachte deze hoeveelheden cannabis ging gebruiken en ook het beloop in het PPC niet in die richting wijst. Het beloop in de komende jaren zal moeten uitwijzen welke van de voormelde mogelijkheden de juiste blijkt te zijn.
De kans op herhaling van een soortgelijk feit is volgens de rapporteurs moeilijk in te schatten. Verdachte heeft geen persoonlijkheidsstoornis, is niet verslaafd, is niet bekend met agressie, functioneert maatschappelijk gezien goed en de relatie met zijn familie is goed. Mocht verdachte echter weer psychotisch ontregelen, dan is de kans op herhaling van een soortgelijk feit zeker niet uitgesloten. Omdat de precieze etiologie van de psychose niet bekend is, is de kans dat opnieuw een psychose ontstaat, en onder welke omstandigheden dit zal gebeuren, niet goed in te schatten. Het is volgens de rapporteurs goed mogelijk dat de kans hierop tot een minimum wordt gereduceerd als hij abstinent blijft van middelen. Ook mogelijk is echter – mocht er toch sprake zijn van een psychiatrisch ziekteproces en niet ‘slechts’ van een verhoogde psychotische gevoeligheid bij spanning en/of middelengebruik – dat hij hiertoe op langere termijn meer ingrijpende maatregelen zal moeten nemen.
Geadviseerd wordt verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te laten nemen en hem te plaatsen op een forensische psychiatrische afdeling. Aldus kan het medicatiegebruik, het effect van mogelijke medicatie-afbouw en het verdere verloop worden gemonitord. Voorts is het van belang dat in dat kader psycho-educatie wordt gegeven aan verdachte en zijn familie en een signaleringsplan wordt opgesteld om mogelijke tekenen van een volgende decompensatie snel te kunnen herkennen en daarop te acteren. Gezien de neiging van betrokkene om de ernst en de gevolgen van de doorgemaakte psychose wat af te zwakken en uit zijn bewustzijn te houden, en de observatie van rapporteurs dat zijn familieleden ertoe neigen hetzelfde te doen, is een verplicht behandelkader ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geïndiceerd.
Ter terechtzitting is Ladee als deskundige gehoord en heeft hij gepersisteerd bij de voorgaande bevindingen en conclusies. Hij heeft voorts benadrukt dat het gebruik van de juiste medicatie van groot belang is om de kans op een terugval te verminderen. Het eerste jaar nadat de symptomen van de psychose zijn verdwenen, is de kans op terugval in verhoogde mate aanwezig. Een eventuele volgende psychose zal zich waarschijnlijk op soortgelijke wijze uiten en soortgelijk gevaarzettend gedrag met zich kunnen brengen. Hoewel verdachte zegt dat hij, als het moet, de medicatie zal blijven gebruiken, is Labee er niet van overtuigd dat verdachte daartoe voldoende intrinsiek gemotiveerd is. De klinische behandeling in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zal naar verwachting één à twee maanden kunnen duren, waarna de geneesheer-directeur de behandeling zal kunnen omzetten naar een ambulante vorm, aldus de inschatting van Ladee ter terechtzitting.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies en maakt deze tot de hare. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft benadrukt dat hij de ernst van de situatie inziet en, als het moet, medicatie zal gebruiken, is de rechtbank anders dan de raadsman er niet van overtuigd dat kan worden volstaan met een andersoortig kader dan dat van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op hetgeen is vermeld in de rapportages en de door Ladee gegeven toelichting ter terechtzitting, acht de rechtbank - indien de behandeling niet in een gedwongen maar een vrijwillig kader plaats zou vinden - het risico namelijk te groot dat verdachte toch niet de aanwijzingen van de behandelaar volledig zal opvolgen waardoor zich een volgende psychose zou kunnen ontwikkelen. Dat brengt op haar beurt een gevaar met zich voor verdachte zelf, anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De bereidheid van de familie, in het bijzonder zijn zuster [naam], te worden betrokken bij de behandeling van verdachte en hem onderdak te bieden, is lovenswaardig, maar leidt gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel.