ECLI:NL:RBDHA:2014:4647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
09/819234-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In de zaak van de verdachte, geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Suriname), heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 09/819234-13. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn moeder, waarbij hij op 14 augustus 2013 in 's-Gravenhage met een schaar haar verwondde. Tijdens de zitting op 10 maart 2014 heeft de officier van justitie, mr. B.P. Simonis, de vordering ingediend, terwijl de raadsman, mr. J.A.W. Knoester, de verdediging voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychose verkeerde en volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit werd ondersteund door pro justitia-rapporten van psychiater R. Ladee en GZ-psycholoog I. Schilperoord, die concludeerden dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen verklaard, maar heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid van de verdachte en de maatschappij, en om de kans op herhaling te minimaliseren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819234-13
Datum uitspraak: 21 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Suriname),
[verblijfadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 maart 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.P. Simonis en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals en/of in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam en/of in de armen en/of in de hand en/of in de vingers en/of in een been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2013 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (peesletsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hand en/of in de vingers te steken
en/of
hij op of omstreeks 14 augustus 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals en/of in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam en/of in de armen en/of in de hand en/of in de vingers en/of in een been van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 14 augustus 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] opzettelijk met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal in de hals en/of in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam en/of in de armen en/of in de hand en/of in de vingers en/of in een been heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 14 augustus 2013 heeft verdachte zijn moeder mevrouw [slachtoffer] in het portiek bij haar woning in Den Haag met een schaar verwond. [2]
De vraag waarvoor de rechtbank zich op grond van de tenlastelegging ziet gesteld is of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag (primair) of als zware mishandeling en/of poging tot zware mishandeling en/of mishandeling (subsidiair alternatief/cumulatief).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair, eerste en tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde – te weten zware mishandeling en poging tot zware mishandeling – wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaring moet worden beperkt tot de subsidiair, derde alternatief/cumulatief tenlastegelegde mishandeling.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Het dossier
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij kort voor het voorval voor de deur van haar woning stond en dat verdachte weigerde de deur open te doen. Hij vroeg vanachter de voordeur “wie ben jij” en zei vervolgens dat zij weg moest gaan. Zijn stem klonk hierbij zwaar en anders. Nadat hij even om het hoekje van de deur had gekeken zei hij: “(…) wacht even!”. [slachtoffer] hoorde vervolgens dat verdachte even wegliep en weer terugkwam. Hierna opende hij de voordeur, pakte haar haar vast en drukte haar met kracht naar de grond. Terwijl [slachtoffer] op haar rug lag, zei verdachte wederom met een zware stem en met een vreemde blik in de ogen: “Je bent mijn moeder niet, je bent mijn moeder niet.” Vervolgens probeerde verdachte met een schaar haar haren af te knippen, waardoor zij diverse verwondingen opliep. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het voorval in een psychose verkeerde. Hij dacht dat zijn moeder bezeten was door een boze geest en dat deze geest zou kunnen worden uitgedreven door de haren van zijn moeder af te knippen. Toen zij die middag voor de deur stond, heeft hij uit de keuken een schaar gehaald. Daarmee heeft hij geprobeerd haar haren af te knippen. Mede doordat zij tegenstribbelde heeft hij haar op diverse plaatsen verwond. Ondanks haar verzet bleef hij naar eigen zeggen ‘in het wilde weg’ knippen en ging hij daarmee door, ook nadat hij zag dat zij in haar nek bloedde. ‘Mijn hand met daarin de schaar zwaaide alle kanten op’. Naar zijn zeggen hield hij de schaar vast op de gebruikelijke wijze, te weten met zijn duim door een handgreep en één of meerdere vingers door de andere handgreep. [4]
Kort na het voorval heeft de politie in het portiek enkele plukken haar, bloedsporen en een concentratie bloed aangetroffen. [5]
Uit medisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] onder meer het volgende letsel heeft opgelopen: twee huidperforaties aan de rechterbovenarm, drie huidperforaties aan de rechteronderarm, één huidperforatie aan het rechteronderbeen, één huidperforatie aan het linkeroor, drie huidperforaties in de nek, vier huidperforaties op het achterhoofd en peesletsel aan de rechterringvinger. [6]
Uit een forensisch geneeskundig onderzoek van C.M. Woudenberg-van den Broek, forensisch arts KNMG, NFI-deskundige i.o., en D. Botter, forensisch arts KNMG, komt naar voren dat de door verdachte gebruikte schaar scherppuntig en scherprandig is waardoor perforatie van het lichaam makkelijk veroorzaakt zou kunnen worden. Op de vraag of de handelswijze van verdachte tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden, is overwogen dat complicaties die mogelijk de dood tot gevolg zouden kunnen hebben, bestaan uit hersenletsel, al dan niet in combinatie met een bloeding binnen de schedelholte, infecties en verwikkelingen van medisch ingrijpen. [7]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande feiten en omstandigheden is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met een schaar heeft verwond aan onder meer de nek, het achterhoofd en een oor. Terwijl [slachtoffer] zich verzette, maakte hij met de schaar bewegingen ‘in het wilde weg’ en ‘zwaaide zijn hand met daarin de schaar alle kanten op’. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat aldus een aanmerkelijk kans in het leven wordt geroepen dat het slachtoffer het leven laat – nu zich in dat gebied van het lichaam diverse vitale lichaamsdelen bevinden – en is van oordeel dat verdachte zich aldus bewust heeft blootgesteld aan deze aanmerkelijke kans. Hoewel de rechtbank aanneemt dat verdachte in beslag was genomen door de psychotische beleving dat zijn moeder niet meer zijn moeder was en handelde in een poging een boze geest uit haar lichaam te verdrijven (waarover hierna meer), is niet gebleken dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Opzet in voorwaardelijke zin zal aldus bewezen worden verklaard. Het door de raadsman gevoerde verweer dat het genoemde NFI-rapport moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat het rapporteur Woudenberg-van den Broek zou ontbreken aan de vereiste deskundigheid, wordt verworpen, omdat de rechtbank in de enkele omstandigheid dat rapporteur in opleiding is, geen aanleiding ziet aan de deskundigheid van deze rapporteur te twijfelen. Bovendien zij opgemerkt dat het rapport is opgesteld in samenwerking met mederapporteur Botter, tekenbevoegd NFI-deskundige, forensisch arts en reeds 21 jaren werkzaam in de forensische geneeskunde, wiens deskundigheid de raadsman niet heeft betwist. Voorts leidt het enkele gegeven dat in het rapport bij de korte omschrijving van de zaak (zie sub 2 van genoemd rapport) wordt gesproken van een ‘steekincident’, evenmin tot de conclusie dat het rapport reeds hierom de vereiste objectiviteit zou moeten ontberen. Dit verweer faalt eveneens. Gelet op al het voorgaande zal de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 14 augustus 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een schaar, meermalen, in de nek en in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde verdachte wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van een pro justitia-rapport van R. Ladee, psychiater, d.d. 26 februari 2014 en een pro justitia-rapport van I. Schilperoord, GZ-psycholoog,
d.d. 1 maart 2014.
Uit beide rapporten volgt dat verdachte volgens rapporteurs tijdens het tenlastegelegde floride psychotisch was. Verdachte was volledig in beslag genomen door de in de dagen vóór het voorval ontwikkelde – psychotische – beleving dat zijn moeder niet meer zijn moeder was en dat haar ziel was overgenomen door een geest die het gezin slecht gezind was. Hij handelde in een poging deze geest uit het lichaam van zijn moeder te verdrijven. Het is niet aannemelijk dat verdachte hierin nog enige mentale bewegingsvrijheid heeft gehad. De oorzaak daarvan is nog niet komen vast te staan. Mogelijk is sprake van een zich ontwikkelend ziekteproces, zoals schizofrenie, een schizoaffectieve stoornis of een bipolaire stoornis. Dit zal het beloop in de komende jaren duidelijk moeten maken. Beide rapporteurs hebben al met al geconcludeerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies, maakt deze tot de hare en zal verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaren.

6.De maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich tegen oplegging van deze maatregel verzet. Hij heeft bepleit de voorlopige hechtenis van verdachte voor de duur van enkele maanden te schorsen onder de bijzondere voorwaarde van onder meer ambulante behandeling, en eerst nadien de noodzaak van de door de officier van justitie gevorderde maatregel te beoordelen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn moeder, door haar met een schaar nabij vitale lichaamsdelen te verwonden. Hiermee is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen voor haar zeer beangstigend moet zijn geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder een strafbaar feit heeft gepleegd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een milieurapport van GGZ Palier d.d. 20 februari 2014. Hieruit komt onder meer naar voren dat verdachte na een onbezorgde jeugd in 2010 is afgestudeerd als psycholoog. In 2012 heeft hij een aanvang gemaakt met de studie biomedische wetenschappen aan de universiteit in Maastricht. Na daar enige maanden te hebben gewoond, besloot hij in de zomer van 2013 zijn studie voort te zetten in Leiden en weer bij zijn moeder te gaan wonen. Zijn familie constateerde in die periode dat verdachte was veranderd; hij was afgevallen, meer opstandig en prikkelbaar en hield zich meer dan voorheen bezig met filosofische en maatschappelijke vraagstukken.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de hiervoor genoemde, eensluidende pro justitia-rapporten van de rapporteurs Ladee en Schilperoord. Hieruit komt naar voren dat verdachte in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde toenemend psychisch ontregeld is geraakt. Er was sprake van een verminderde slaapbehoefte, een verhoogde prikkelbaarheid, een toegenomen energieniveau, een (nog) grotere prestatiedrang en langzaam een verlies van realiteitstoetsing. Verdachte begon ‘magische’ verbanden te ontdekken tussen de wereld om hem heen en hemzelf, werd verhoogd zelf referentieel, kreeg betrekkingsideeën en de beleving dat hij bijzondere eigenschappen bezat. Ook vertoonde verdachte opeens meer interesse in religieuze zaken. In de dagen vlak voor het tenlastegelegde raakte hij toenemend paranoïde en dacht hij dat de ziel van zijn moeder in bezit was genomen door een geest die het gezin slecht gezind was. Al met al ontwikkelde verdachte een psychose met een maniforme aanloop en dito kleuring. Zoals hiervoor al overwogen is de origine van de psychose niet duidelijk geworden. Zij zou veroorzaakt kunnen zijn door een bipolaire stoornis, schizofrenie, of een mengvorm van deze twee ziektebeelden: een schizoaffectieve stoornis. Ook is het mogelijk dat ‘slechts’ sprake is van een verhoogde gevoeligheid om een psychose te ontwikkelen en dat de combinatie van een verhoogd spanningsniveau en cannabisgebruik het psychotische beeld heeft geluxeerd. Het gebruik van grotere hoeveelheden cannabis in de periode voor het voorval heeft er mogelijk toe bijgedragen dat verdachte floride psychotisch is geworden, maar is volgens de rapporteurs zeker niet de enige oorzaak, onder meer omdat de maniforme ontregeling al zichtbaar was voordat verdachte deze hoeveelheden cannabis ging gebruiken en ook het beloop in het PPC niet in die richting wijst. Het beloop in de komende jaren zal moeten uitwijzen welke van de voormelde mogelijkheden de juiste blijkt te zijn.
De kans op herhaling van een soortgelijk feit is volgens de rapporteurs moeilijk in te schatten. Verdachte heeft geen persoonlijkheidsstoornis, is niet verslaafd, is niet bekend met agressie, functioneert maatschappelijk gezien goed en de relatie met zijn familie is goed. Mocht verdachte echter weer psychotisch ontregelen, dan is de kans op herhaling van een soortgelijk feit zeker niet uitgesloten. Omdat de precieze etiologie van de psychose niet bekend is, is de kans dat opnieuw een psychose ontstaat, en onder welke omstandigheden dit zal gebeuren, niet goed in te schatten. Het is volgens de rapporteurs goed mogelijk dat de kans hierop tot een minimum wordt gereduceerd als hij abstinent blijft van middelen. Ook mogelijk is echter – mocht er toch sprake zijn van een psychiatrisch ziekteproces en niet ‘slechts’ van een verhoogde psychotische gevoeligheid bij spanning en/of middelengebruik – dat hij hiertoe op langere termijn meer ingrijpende maatregelen zal moeten nemen.
Geadviseerd wordt verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te laten nemen en hem te plaatsen op een forensische psychiatrische afdeling. Aldus kan het medicatiegebruik, het effect van mogelijke medicatie-afbouw en het verdere verloop worden gemonitord. Voorts is het van belang dat in dat kader psycho-educatie wordt gegeven aan verdachte en zijn familie en een signaleringsplan wordt opgesteld om mogelijke tekenen van een volgende decompensatie snel te kunnen herkennen en daarop te acteren. Gezien de neiging van betrokkene om de ernst en de gevolgen van de doorgemaakte psychose wat af te zwakken en uit zijn bewustzijn te houden, en de observatie van rapporteurs dat zijn familieleden ertoe neigen hetzelfde te doen, is een verplicht behandelkader ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geïndiceerd.
Ter terechtzitting is Ladee als deskundige gehoord en heeft hij gepersisteerd bij de voorgaande bevindingen en conclusies. Hij heeft voorts benadrukt dat het gebruik van de juiste medicatie van groot belang is om de kans op een terugval te verminderen. Het eerste jaar nadat de symptomen van de psychose zijn verdwenen, is de kans op terugval in verhoogde mate aanwezig. Een eventuele volgende psychose zal zich waarschijnlijk op soortgelijke wijze uiten en soortgelijk gevaarzettend gedrag met zich kunnen brengen. Hoewel verdachte zegt dat hij, als het moet, de medicatie zal blijven gebruiken, is Labee er niet van overtuigd dat verdachte daartoe voldoende intrinsiek gemotiveerd is. De klinische behandeling in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zal naar verwachting één à twee maanden kunnen duren, waarna de geneesheer-directeur de behandeling zal kunnen omzetten naar een ambulante vorm, aldus de inschatting van Ladee ter terechtzitting.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies en maakt deze tot de hare. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft benadrukt dat hij de ernst van de situatie inziet en, als het moet, medicatie zal gebruiken, is de rechtbank anders dan de raadsman er niet van overtuigd dat kan worden volstaan met een andersoortig kader dan dat van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op hetgeen is vermeld in de rapportages en de door Ladee gegeven toelichting ter terechtzitting, acht de rechtbank - indien de behandeling niet in een gedwongen maar een vrijwillig kader plaats zou vinden - het risico namelijk te groot dat verdachte toch niet de aanwijzingen van de behandelaar volledig zal opvolgen waardoor zich een volgende psychose zou kunnen ontwikkelen. Dat brengt op haar beurt een gevaar met zich voor verdachte zelf, anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De bereidheid van de familie, in het bijzonder zijn zuster [naam], te worden betrokken bij de behandeling van verdachte en hem onderdak te bieden, is lovenswaardig, maar leidt gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 39, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, voorzitter,
mrs. A.P. Pereira Horta en D.E. Alink, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. van Essen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2014.
Mr. Bruining is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1531 2013160183, van politie Haaglanden.
2.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], blz. 49 t/m 51; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 maart 2014.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], blz. 50 en 51.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 maart 2014.
5.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 3 en bijlagen.
6.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, blz. 55.
7.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 6 maart 2014, blz. 16.