ECLI:NL:RBDHA:2014:4530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB 13/24830 AWB 13/24831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf van vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Egyptische nationaliteit, had een terugkeerbesluit ontvangen waarin werd bepaald dat hij binnen 28 dagen de Europese Unie diende te verlaten, omdat niet was gebleken dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank constateert dat er eerder al een terugkeerbesluit tegen eiser was uitgevaardigd, en dat het bezwaar van eiser tegen dat besluit niet had geleid tot opschorting van de rechtsgevolgen. Eiser had herhaaldelijk aanvragen ingediend voor een document op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvragen waren afgewezen en hadden niet geleid tot rechtmatig verblijf.

De rechtbank oordeelt dat het thans bestreden terugkeerbesluit geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang aan het verzoek was komen te ontvallen nu in de hoofdzaak werd beslist. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/24830 (beroep)
AWB 13/24831 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Egyptische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.M. de Wit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Verweerder heeft op 29 augustus 2013 een terugkeerbesluit (het bestreden besluit) tegen eiser uitgevaardigd, waarin is bepaald dat eiser binnen 28 dagen de Europese Unie dient te verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 12 december 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2013. Eiser en zijn gemachtigde, zijn met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
1.1
Bij besluit van 18 december 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen en tevens tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarin is bepaald dat eiser binnen 28 dagen Nederland zelfstandig en uit eigen beweging dient te verlaten. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 24 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en bepaald dat eiser binnen 24 uur Nederland zelfstandig en uit eigen beweging dient te verlaten.
1.2 Op 22 januari 2013 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit op 4 februari 2013 afgewezen en heeft daarbij bepaald dat eiser Nederland binnen 24 uur zelfstandig en uit eigen beweging dient te verlaten. Bij brief van onbekende datum heeft verweerder aan eiser bericht dat de rechtsgevolgen van het besluit van 4 februari 2013, inhoudende dat eiser Nederland binnen 24 uur dient te verlaten, niet eerder in werking treden dan nadat op het onder 1.1 genoemde bezwaar tegen het besluit van 18 december 2012 is beslist. Bij besluit op bezwaar van 3 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 februari 2013 ongegrond verklaard en heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland binnen 24 uur zelfstandig en uit eigen beweging dient te verlaten.
2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Daarom heeft verweerder op grond van artikel 61, eerste lid, juncto artikel 62, eerste lid, Vw een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd.
3. De rechtbank stelt vast dat bij voornoemd besluit van 18 december 2012 reeds een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd. In dat besluit is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en hij Nederland binnen 28 dagen dient te verlaten. Anders dan verweerder bij het besluit van 18 december 2012 en in zijn brief van onbekende datum naar aanleiding van het besluit van 4 februari 2013 heeft vermeld, heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 december 2012 niet tot gevolg gehad dat de rechtsgevolgen van dat besluit zijn opgeschort. Het bezwaar tegen een besluit tot afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw valt immers niet onder de gevallen waarin op grond van artikel 73, eerste lid, Vw sprake is van opschortende werking van het bezwaar. De herhaalde aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw van 22 januari 2013 heeft evenmin geleid tot rechtmatig verblijf, nu een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vw niet valt onder de gevallen als bedoeld in artikel 8 Vw, op grond waarvan een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft en daarnaast niet is komen vast te staan dat eiser rechtmatig verblijf heeft (gehad) op grond van artikel 8, onder e, Vw. Nu niet is gesteld noch gebleken dat eiser na het terugkeerbesluit van 18 december 2012 anderszins rechtmatig verblijf heeft gekregen, roept het bestreden terugkeerbesluit van 29 augustus 2013 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven die niet reeds eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen beroep kan worden ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk is.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
5.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.
Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S.O.L. Chung A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel