Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2014 in de zaak tussen
V-nummers: [V-nummers], tezamen eisers,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft tijdens het nader gehoor op 11 januari 2001 naar voren gebracht dat zij is vertrokken uit Mongolië omdat haar echtgenoot aldaar niet legaal mocht verblijven en naar China is uitgezet. Eiseres heeft verklaard zelf geen problemen te hebben ondervonden. Bij besluit van 8 augustus 2001 is de aanvraag afgewezen.
[echtgenoot] is achtergebleven in Nederland en heeft daarbij gesteld buiten zijn schuld niet naar Mongolië te kunnen terugkeren.
De aanvraag is afgewezen omdat eiser nooit zelf een asielaanvraag heeft ingediend en ook namens eiser nooit een asielaanvraag is ingediend (
voorwaarde b) en eiser in 2004 met zijn moeder is teruggekeerd naar Mongolië (
contra-indicatie e).
Volgens verweerder levert tegenwerping van het mvv-vereiste geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op en worden eisers daarom niet op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), vrijgesteld van het mvv-vereiste.
dr. A.E. Zijlstra, mw. J. Knol BSc en mw. J. Visser BSc opgestelde orthopedagogische rapportage betreffende eiser van 15 februari 2013 aan verweerder verzonden. Het rapport is mede tot stand gekomen naar aanleiding van een op 13 december 2012 met eisers gehouden gesprek. Op 13 november 2013 zijn de gronden van bezwaar nader aangevuld, waarbij is gewezen op het privéleven van eiser en meer in het bijzonder dat eiser in Nederland is geboren, inmiddels twaalf jaar oud is, volledig is gericht op het leven in Nederland en geen contacten heeft in Mongolië. Voorts is nadrukkelijk verwezen naar voornoemde orthopedagogische rapportage van 15 februari 2013 betreffende eiser.
contra-indicatie eeen gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt en verweerder in de door eisers naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid af te wijken.
voorwaarde bop het standpunt dat eiser wel een asielprocedure heeft doorlopen. Eisers stellen zich met betrekking tot
contra-indicatie eop het standpunt dat zij vanwege huiselijk geweld van de echtgenoot van eiseres in 2004 welhaast moesten vluchten naar Mongolië en de contra-indicatie in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM. Voorts is gesteld dat de weigering aan eisers verblijf toe te staan in strijd is met artikel 8 van het EVRM (privéleven en familieleven), dat eiser nauwelijks bekend is met Mongolië en (onder verwijzing naar AbRS 17 november 2011, 201008491/1) dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de orthopedagogische rapportage.
voorwaarde bis voldaan.
contra-indicatie everleent verweerder de vergunning niet als de vreemdeling de Europese Unie aantoonbaar heeft verlaten. Niet in geschil is dat eisers op 25 oktober 2004 zijn vertrokken naar Mongolië via het terugkeerprogramma van de IOM.
contra-indicatie eop te nemen.
voorwaardewaar niet aan wordt voldaan dan wel met de
contra-indicatiedie wordt tegengeworpen.
3.5.5. Met betrekking tot de tegengeworpen
contra-indicatie eis door eiseres tweeërlei verklaard; enerzijds heeft zij in de onder 1.6. genoemde procedure naar voren gebracht dat zij in 2006 (na 1,5 jaar) Nederland voor een tweede keer is ingereisd omdat zij zich wilde voegen bij haar echtgenoot, anderzijds heeft zij in deze procedure (in onder meer de gronden van beroep van 17 maart 2014) naar voren gebracht dat zij Nederland in 2004
‘in een periode van angst en paniek’moest verlaten vanwege door haar echtgenoot gepleegd huiselijk geweld en dat zij een half jaar later (en daarmee een jaar eerder dan in de onder 1.6. genoemde procedure is vermeld) enkel is teruggekomen omdat er grote problemen waren voor eiser in Mongolië vanwege het ontbreken van de Mongoolse nationaliteit.
De rechtbank heeft in geen enkel dossierstuk, waaronder de vele sinds 2008 geschreven brieven van gemachtigden van eiseres, een bevestiging voor dit antwoord gevonden en zet dan ook grote vraagtekens bij deze verklaring van eiseres. Veeleer lijkt het er op dat eiseres (telkens) de antwoorden tracht te geven die volgens haar gewenst zijn bij de op dat moment gevolgde procedure, zonder deze antwoorden te staven met bewijsstukken.
Reeds hierom kunnen de verklaringen van eiseres niet leiden tot een geslaagd beroep op artikel 4:84 van de Awb.
29 november 2013, tot het oordeel dat verweerder in de door eisers aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om van de beleidsregel af te wijken.
Nu eisers niet voldoen aan de Regeling waarop zij hun aanvraag hebben gestoeld, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om te toetsen of eisers op andere gronden kunnen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
De rechtbank heeft vervolgens aan partijen voorgelegd of het gelet op deze rapportage en andere in het dossier aanwezige stukken gewenst is dat verweerder ambtshalve beslist over artikel 8 van het EVRM, opdat rechterlijke toetsing reeds in onderhavige procedure kan plaatsvinden.
Verweerder heeft na de onderbreking desgevraagd geantwoord dat dit niet gewenst wordt geacht omdat, behoudens contra-indicaties, een vergunning zou zijn verleend indien verweerder bij de toetsing aan artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 tot de conclusie zou zijn gekomen dat vrijstelling moest worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM. Een ambtshalve beslissing komt volgens de gemachtigde van verweerder dan ook neer op een gelijkluidende motivering als reeds is gegeven.
Krachtens artikel 8, tweede lid, van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
'fair balance'worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Dit volgt uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 januari 2006 (Rodrigues da Silva en Hoogkamer t. Nederland, nr. 50435/99), 14 juni 2011 (Osman t. Denemarken, nr. 38058/09) en 28 juni 2011 (Nunez t. Noorwegen, nr. 55597/09) en vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer de uitspraken van 13 november 2013 in zaak nr. 201207970/1/V3 en
27 februari 2014 in zaak nr. 201307712/1/V1). In onderhavige procedure ligt de vraag voor of uit artikel 8 van het EVRM voor de Nederlandse staat een positieve verplichting voortvloeit eisers verblijf hier te lande toe te staan.
16 juni 2005 (Sisojeva t. Letland, nr. 60654/00) uiteengezette, toetsingskader van belang:
personal tiesin that country comparable to those they have established in Latvia (§ 107).
In these circumstances the Court considers that, in terms of the conditions imposed on the applicants in order to have their position regularised, only reasons of a particularly serious nature could justify refusal. The Court has been unable to discern any such reasons in the instant case. While it recognises the right of each State to take effective steps to ensure compliance with its immigration laws, it considers that a measure of the kind imposed on the applicants could be considered to be proportionate only if the applicants had acted in a particularly dangerous manner (§ 108).'
Wanneer [eiser] gedwongen terug zou moeten keren naar Mongolië zou dit een breuk betekenen in zijn identiteitsontwikkeling, wat ernstige ontwikkelingsschade tot gevolg zou hebben. De aansluiting op het onderwijs in Mongolië zal onvoldoende zijn om de educatieve ontwikkeling te stimuleren. Gezien de worteling van [eiser] in de Nederlandse cultuur, het gebrek aan kennis van de Mongoolse cultuur en het niet voldoende beheersen van de Mongoolse taal vormt dat het niet in het belang van [eiser] is om hem en zijn moeder uit te zetten naar Mongolië. Terugkeer naar Mongolië betekent een ernstig risico op ontwikkelingsschade.’
6.4. De in beroep overgelegde verklaringen van leerkrachten en leerlingen van de Brederoschool bevestigen het beeld dat naar voren komt uit de orthopedagogische rapportage, namelijk dat eiser deel uit maakt van een vriendengroep in Nederland en in Nederland een start heeft gemaakt met de ontwikkeling van zijn identiteit.
(…)
Niet gebleken is van een bijzondere uit het recht op eerbiediging van het privéleven voortvloeiende verplichting voor de Nederlandse overheid om betrokkenen verblijf hier te lande toe te staan. (…)
Het is inherent aan (langdurig) verblijf van minderjarigen dat er een schoolopleiding is genoten en dat er, behalve familiebanden, ook sociale en culturele banden worden opgebouwd. Dergelijke banden zijn als gebruikelijk aan te merken en geven op zichzelf geen aanleiding om te concluderen dat het weigeren van de gevraagde verblijfsvergunning strijd oplevert met artikel 8 EVRM.
(…)
Geen indicatie is gevonden dat er onoverkomelijke of bijzondere obstakels zijn voor zijn bestaan om zich in Mongolië te vestigen. (…) Ofschoon het rapport een (indicatieve) conclusie bevat inzake het ontwikkelingsbelang van de hoofdpersoon, wordt eerstens overwogen dat uit dit rapport geenszins kan worden gefilterd dat de indicatie is gestoeld op gedegen individueel onderzoek in het land van herkomst, zijnde Mongolië.’
onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd dat het door eiser in Nederland aangegane privé-leven valt binnen de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM (vgl. EHRM 4 december 2012, Butt t. Noorwegen, nr. 47017/09, § 76). Redengevend hiertoe acht de rechtbank dat eiser in Nederland is geboren, hier bijna zijn hele leven heeft gewoond, hier de basisschool bijna volledig heeft doorlopen en diverse sociale contacten is aangegaan.
Verweerder is bij de toetsing aan artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het
Vb 2000 dan ook gehouden de onder 5.1. genoemde belangenafweging te maken. Zoals onder 5.2. al is opgemerkt, dient de rechter te beoordelen of verweerder
privélevenvan een minderjarige gebeurt (zoals het aangaan van sociale contacten en het volgen van onderwijs) niet kan leiden tot schending van artikel 8 van het EVRM.
‘personal ties’in Mongolië.
6.8.3. Zo is verweerder niet -gemotiveerd- ingegaan op de problemen die worden verwacht bij het volgen van onderwijs in Mongolië, terwijl op pagina 5 van de orthopedagogische rapportage van 15 februari 2013 hierover het volgende is gesteld:
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eisers, tot opnieuw op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 974,-;
- gelast verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 160,- aan eisers te voldoen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014.