ECLI:NL:RBDHA:2014:445
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Noord-Koreaanse verzoeker op grond van vestigingsalternatief in Zuid-Korea
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Noord-Koreaanse verzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de verzoeker niet als vluchteling kon worden aangemerkt en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter constateerde dat de staatssecretaris in eerdere communicatie had aangegeven dat er geen gedwongen terugkeer naar Noord-Korea zou plaatsvinden, en dat het vestigingsalternatief in Zuid-Korea ten overvloede was tegengeworpen. De verzoeker betwistte de geloofwaardigheid van de staatssecretaris' argumenten en voerde aan dat hij in Zuid-Korea niet veilig zou zijn vanwege zijn verleden en de vrees voor vervolging door Noord-Koreaanse autoriteiten. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen en dat de staatssecretaris terecht het vestigingsalternatief in Zuid-Korea had kunnen tegenwerpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om substantiële en overtuigende bewijsstukken te overleggen ter ondersteuning van hun asielaanvraag.