ECLI:NL:RBDHA:2014:4445
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ontslag op aanvraag van een militair ambtenaar en de vraag naar dwaling en ontoerekenbaarheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een militair ambtenaar, die eervol ontslag had aangevraagd. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had op 5 december 2013 een rekest ingediend voor vrijwillig ontslag per 1 april 2014. De verzoeker stelde dat hij zich gedwongen voelde om het ontslag aan te vragen, omdat hij onder druk stond door een aangifte van vermeende strafrechtelijke gedragingen en dreigend ontslag wegens wangedrag. Hij betoogde dat hij ten tijde van de aanvraag in een psychische toestand verkeerde die hem ontoerekeningsvatbaar maakte.
De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de verzoeker onder druk stond, niet kon worden vastgesteld dat hij niet in vrijheid zijn wil had kunnen bepalen op het moment van de aanvraag. De rechter merkte op dat de verzoeker geen medische stukken had overgelegd die zijn stelling over ontoerekenbaarheid konden onderbouwen. Bovendien had de verzoeker na zijn aanvraag gesolliciteerd naar andere functies en om begeleiding gevraagd, wat erop wees dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn aanvraag.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister van Defensie bevoegd was om het ontslag te verlenen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor claims van dwaling en ontoerekenbaarheid in ontslagzaken, vooral in het kader van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR).