ECLI:NL:RBDHA:2014:4443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_9837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; aftrek nagekomen bedrijfslasten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van kosten in verband met een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. Eiseres, die samen met haar echtgenoot en zoon een onderneming dreef in maatschapsverband, was hoofdelijk aansprakelijk gesteld door een leverancier voor een onbetaalde rekening van bloembollen die door haar zoon was aangekocht zonder toestemming van de ouders. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiseres in haar aangifte als nagekomen bedrijfslasten in aftrek had gebracht, niet aftrekbaar waren. Dit omdat de maatschap per 1 januari 2005 was ontbonden en eiseres sindsdien geen onderneming meer dreef. De kosten waren ontstaan door een handeling van de zoon in 2009 en hadden geen verband met ondernemershandelingen van vóór 2005. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de vordering af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/9837
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2014 in de zaak tussen

[X] wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.529 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.551.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2014 te Den Haag.
Eiseres is, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

Overwegingen

Feiten
1.
Eiseres dreef tot 1 januari 2005 in maatschapsverband met haar echtgenoot en zoon een onderneming. De maatschap, genaamd [D], is per 1 januari 2005 ontbonden. De zoon heeft de door de maatschap gedreven onderneming voor eigen rekening voortgezet onder de naam [E].
2.
De zoon heeft in juli 2009 zonder toestemming van zijn ouders op naam van de maatschap een koopcontract met leverancier [F] gesloten voor de aankoop van bloembollen. De zoon heeft de rekening van voornoemde bloembollen niet betaald.
3.
Eiseres, haar echtgenoot en de zoon zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld door [F]. Het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel heeft bij uitspraak van 25 maart 2010 de vordering van [F] van € 55.159,96, vermeerderd met handelsrente, toegewezen en bepaald dat eiseres voor een derde daarvan kan worden aangesproken.
4.
Rechtbank Haarlem, nr. 171253/HA ZA 10-941, heeft in haar vonnis van 23 februari 2011 de vordering van eiseres en haar echtgenoot tot vernietiging van voornoemde uitspraak afgewezen. Daarbij is onder 4.7 geoordeeld:
“(…)
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat al die transacties zonder toestemming van [D] tot stand zijn gebracht, heeft [D], door de desbetreffende koopbriefjes ongeopend door te geleiden aan [E] zonder bij IGH te protesteren tegen de tenaamstelling, de schijn gewekt dat de maatschap nog steeds zakelijke transacties aanging en [E] bevoegd was die maatschap te vertegenwoordigen, onder meer bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst. Onder al deze omstandigheden kan [D] zijn uittreding uit de maatschap c.q. de onbevoegdheid van [E] niet tegenwerpen aan [F].”
5.
In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 heeft eiseres een bedrag van € 38.937 als nagekomen bedrijfslasten in aftrek gebracht, bestaande uit advocaatkosten en kosten van bollen (hierna: de kosten).
6.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder de aftrek van de kosten niet geaccepteerd.
Geschil7. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van het bedrag van € 38.937, hetgeen eiseres stelt en verweerder betwist. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
8.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag van € 38.937 terecht niet in aftrek heeft toegelaten. De maatschap is per 1 januari 2005 ontbonden. Eiseres dreef nadien geen onderneming meer. De vordering van [F] op eiseres is ontstaan door een handeling van de zoon in 2009. Aangezien eiseres vanaf het jaar 2005 geen onderneming dreef en de kosten geen verband houden met ondernemershandelingen van vóór het jaar 2005, kwalificeren de kosten niet als (nagekomen) bedrijfslasten. Dat de kosten horen bij een andere bron van inkomen is niet aannemelijk gemaakt. De kosten zijn daarom niet aftrekbaar. Anders dan eiseres kennelijk meent, betreft de aansprakelijkstelling een civielrechtelijke kwestie waarin geen fiscaalrechtelijke kwalificatie besloten ligt.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep