Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] (alias [eiser]),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
1.4 Op 29 september 2007 is eiser uitgezet naar Tunesië. Zijn toenmalige partner, [partner], en hun dochter [dochter] reisden hem na. Eiser en [partner] zijn in Tunesië getrouwd. Op 7 oktober 2008 is de echtscheiding uitgesproken door het Trubinal de Premiere Instance te Tunis. [partner] en [dochter] zijn vervolgens teruggekeerd naar Nederland.
Verweerder heeft zich in beide bestreden besluiten in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse Staat een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij het in Nederland uitoefenen van gezinsleven met zijn dochter en het gestelde gezinsleven met zijn gestelde partner.
De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen het besluit tot intrekking van zijn verblijfsrecht daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
Verweerder heeft die omstandigheden ten nadele van eiser in de belangenafweging kunnen meewegen en daarom geen relevant gewicht hoeven toekennen aan de omgang van eiser met zijn dochter en zijn gedrag in die periode. Daarbij komt dat eiser zich in die periode opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, waarvoor hij op 7 september 2012 is veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf. De grond treft geen doel.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de gedragingen van eiser sinds het door hem gepleegde strafbare feit, waarvoor hij bij vonnis van 30 november 2011 is veroordeeld, in de belangenafweging heeft meegewogen en daarbij het door eiser overgelegde reclasseringsadvies van 7 juni 2012 heeft betrokken. Verweerder heeft daaruit geconcludeerd dat het tijdsverloop sinds het misdrijf gering is en dat uit de gedragingen van eiser geen elementen blijken die zwaar in zijn voordeel wegen. De stelling van eiser in beroep dat hij zich goed gedraagt tijdens zijn detentie kan, reeds vanwege het ontbreken van een onderbouwing, aan het op het reclasseringsadvies gebaseerde standpunt van verweerder niet afdoen. De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft zich ter zitting, in reactie op de door eiser overgelegde verklaringen van de voogd van [dochter] en de foto’s van het bezoek van [dochter] aan eiser, op het standpunt gesteld dat uit de bezoekersregistratie is gebleken dat eiser in detentie slechts een keer bezoek heeft ontvangen, van een vriend van eiser. Verweerder sluit niet uit dat in de periode daarna een omgang tussen eiser en zijn dochter heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder is echter sprake van onvoldoende onderbouwing om te kunnen aannemen dat zulks daadwerkelijk het geval is.
Anders dan verweerder heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de voogd van [dochter] van april 2012 dat in de [locatie] bezoekmomenten hebben plaatsgevonden tussen eiser en zijn dochter tijdens zogenoemde ouder-en-kind-dagen, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht en zoals blijkt uit de door hem overgelegde foto’s. Het enkele feit dat die bezoeken kennelijk niet zijn opgenomen in de bezoekregistratie van de inrichting, is onvoldoende om niet van de verklaring van de voogd te kunnen uitgaan. Uitgaande van deze bezoeken van [dochter] aan haar vader, eens in de twee maanden, en van het telefonisch contact, eveneens eens in de twee maanden, is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder in zijn belangenafweging, in het licht van de strafrechtelijke veroordelingen van eiser en het feit dat eiser onder valse voorwendselen en in strijd met zijn ongewenstverklaring naar Nederland is teruggekeerd, aan dat gezinsleven tussen eiser en zijn dochter geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen door af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod tegen eiser. Daartoe is van belang dat [dochter] het grootste deel van de tijd verblijft bij haar pleegouders en door hen wordt verzorgd en opgevoed. Voorts heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser via telecommunicatiemiddelen, zoals eiser ook thans vanuit de [locatie] met zijn dochter telefoneert, het contact met zijn dochter kan voortzetten als hij in Tunesië verblijft. Voorts heeft eiser het standpunt van verweerder dat er voor [dochter] geen objectieve belemmeringen bestaan om tijdens vakanties haar vader in Tunesië te bezoeken, niet gemotiveerd bestreden. De enkele stelling ter zitting dat de pleegouders van [dochter] haar niet naar Tunesië zouden kunnen begeleiden, heeft eiser niet nader onderbouwd, zodat hij daarin niet kan worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2014.