Op 1 april 2014 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Het verzoekschrift was ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, met betrekking tot een minderjarige die feitelijk in een gesloten jeugdzorg accommodatie verbleef. De kinderrechter had eerder op 12 maart 2014 een voorlopige machtiging verleend voor een periode van drie weken, en de behandeling van het verzoek was aangehouden tot de zitting op 1 april 2014.
Tijdens de zitting op 1 april 2014 werd het verzoek tot machtiging besproken. De moeder van de minderjarige, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, stemde in met de uithuisplaatsing, maar slechts voor een periode van zes maanden. De minderjarige zelf voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van loverboy-problematiek en dat haar gedrag niet veranderd kon worden door een gesloten plaatsing. De advocaat van de minderjarige pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat er geen bewijs was van loverboy-problematiek en dat een ondertoezichtstelling een meer geschikte oplossing zou zijn.
De kinderrechter overwoog dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen had die haar ontwikkeling belemmerden. Het wegloopgedrag van de minderjarige was zorgwekkend, vooral omdat zij meerdere keren was teruggevonden in het gezelschap van meerderjarige mannen. De kinderrechter concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en om haar de benodigde behandeling te bieden. De machtiging werd verleend voor de duur van zes maanden, met de verwachting dat Bureau Jeugdzorg tijdig verslag zou uitbrengen over de voortgang van de behandeling en de thuissituatie. De behandeling van het verzoek voor het overige werd aangehouden tot een zitting op 9 september 2014.