ECLI:NL:RBDHA:2014:4303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
C-09-461887 - JE RK 14-617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 1 april 2014 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, A en B. De zaak was aangespannen door de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, die verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor een periode van één jaar. De minderjarigen, kinderen van een moeder die het ouderlijk gezag alleen uitoefent, verblijven bij haar. De vader is erkend, maar woont elders. Tijdens een eerdere zitting op 19 maart 2014 was de ondertoezichtstelling al tijdelijk verlengd, en de verzoeken waren aangehouden tot de zitting van 1 april.

Tijdens de zitting op 1 april 2014 zijn de minderjarigen gehoord in de raadkamer. De moeder en vader hebben verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij zij stelden dat zij in staat zijn om zonder bemoeienis van een gezinsvoogd voor hun kinderen te zorgen. De advocaat van de moeder heeft betoogd dat de moeder in het afgelopen jaar vrijwillige hulp heeft aanvaard en dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, vooral gezien de zorgelijke situatie van de minderjarigen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige B astmatische problemen heeft en specialistische behandeling nodig heeft, terwijl minderjarige A zich in een zorgelijke positie bevindt door de verantwoordelijkheden die zij op zich neemt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 3 april 2015, maar heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat de minderjarige B al zonder machtiging in een behandelcentrum verblijft. De kinderrechter benadrukte het belang van coördinatie van hulpverlening door de gezinsvoogd en de noodzaak voor de ouders om rust te krijgen. De beschikking is gegeven door mr. J.G.J. Brink en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-617
Zaaknummer: C/09/461887
Datum beschikking: 1 april 2014

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op de op 10 maart 2014 ingekomen verzoekschriften van:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige A], geboren op [geboortedatum ] 1997 te [geboorteplaats];
2.
[minderjarige B], geboren op [geboortedatum ] 2001 te [geboorteplaats];
kinderen van:
[moeder],
de moeder,
wonende te [plaats A],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en erkend door
[vader],
de vader,
wonende te [plaats B].
De minderjarigen verblijven bij de moeder.

Procedure

Bij beschikking d.d. 19 maart 2014, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd, heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 26 maart 2014 tot 3 april 2014 en de verzoeken voor het overige aangehouden tot de zitting van 1 april 2014.
De kinderrechter heeft tevens kennisgenomen van de verzoekschriften, met als bijlagen het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;
Op 1 april 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw [X], namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.E. Wesdorp;
- de vader.
De minderjarigen zijn raadkamer gehoord.

Verzoek en verweer

Het verzoek met betrekking tot de minderjarige sub 1 strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, en het verzoek met betrekking tot de minderjarige sub 2 strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar alsmede tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De moeder en de vader hebben verweer gevoerd. Zij menen dat zij zelf al veel in het werk hebben gesteld, dat zij nu rust nodig hebben en dat zij het nu wel zonder bemoeienis van een gezinsvoogd kunnen redden.
De advocaat van de moeder heeft vervolgens een pleitnota overgelegd die aan deze beschikking zal worden gehecht. Kort weergegeven heeft de advocaat gesteld dat de moeder in het afgelopen jaar heeft laten zien dat zij hulp in het vrijwillige kader heeft aanvaard en dat ook zal blijven aanvaarden. Tevens heeft de advocaat gesteld dat met betrekking tot de minderjarige sub 2 de bij het begin van de ondertoezichtstelling geformuleerde doelen inmiddels behaald zijn en er derhalve geen redenen zijn om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Zij heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de moeder op vrijwillige basis deze minderjarige heeft laten opnemen in [X], een specialistisch behandelcentrum voor onder meer kinderen met moeilijk behandelbaar astma en andere chronische longaandoeningen. Met betrekking tot de minderjarige sub 1 heeft de advocaat aangegeven dat een verlenging van de ondertoezichtstelling zal leiden tot meer onrust.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat hulpverlening voor de minderjarige sub 2 voorop moet staan. Deze minderjarige heeft astmatische problemen en het is noodzakelijk dat hij hiervoor specialistische behandeling krijgt. Daarnaast vertoont deze minderjarige hyperactief gedrag waardoor er vermoedens zijn van ADHD. Onderzoek hiernaar door De Jutters is helaas niet van de grond gekomen, doch dient in het belang van de minderjarige opgepakt te worden. Voorts overweegt de kinderrechter het zorgelijk te vinden dat de minderjarige sub 1 de ouderrol op zich neemt door de zorg over de jongste kinderen op zich te nemen. Daarnaast is de kinderrechter gebleken dat deze minderjarige slechter presteert op school en in leerniveau is afgezakt en dat er omtrent haar zorgen zijn vanwege de ernstige vermoedens van betrokkenheid van deze minderjarige bij een roofoverval en vuurwapenbezit. De kinderrechter acht het, gezien de zorgen omtrent de minderjarigen en hem is gebleken dat de draaglast van de ouders hun draagkracht overstijgt, aangewezen dat de gezinsvoogdes zicht blijft houden in de ontwikkeling van de minderjarigen. Het zo goed mogelijk coördineren van alle hulpverlening is bij uitstek een taak die voor de gezinsvoogd(es) is weggelegd. Mede hierdoor krijgen de ouders ook de voor hen nodige rust.
Met betrekking tot de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige sub 2 is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet aanwezig zijn. Immers, de kinderrechter is gebleken dat de minderjarige thans reeds zonder machtiging in het vrijwillige kader in een voor hem specialistische behandelcentrum is opgenomen en in de weekenden bij de ouders verblijft.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 3 april 2014 tot 3 april 2015 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
en
wijst af het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.J. Brink, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014 in tegenwoordigheid van A.U. Hatuina als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag..