Op 1 april 2014 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak met rekestnummer JE RK 13-2320, waarin de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verblijft feitelijk in een gesloten jeugdzorginstelling en is onder toezicht gesteld van 9 december 2013 tot 11 september 2014. De kinderrechter heeft eerder al een machtiging verleend voor een tijdelijke uithuisplaatsing van 11 december 2013 tot 11 april 2014. De Raad heeft in zijn verzoek aangegeven dat de minderjarige manipulatief gedrag vertoont, zelfbepalend is en eerder is weggelopen, waardoor een meer open setting niet haalbaar is. Bureau Jeugdzorg heeft bevestigd dat de minderjarige nog aan verschillende doelen moet werken en dat er een trajectplan wordt opgesteld voor een toekomstige overplaatsing naar een open instelling.
Tijdens de zitting op 1 april 2014 heeft de moeder van de minderjarige ingestemd met het verzoek, terwijl de minderjarige zelf verweer heeft gevoerd. Zijn advocaat heeft betoogd dat de thuissituatie bij de moeder problematisch is en dat de minderjarige niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn wegloopgedrag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling belemmeren. Ondanks positieve rapporten en inspanningen van de minderjarige, is de kinderrechter van mening dat verdere behandeling in een gesloten setting noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor een periode van drie maanden, met de mogelijkheid tot een toetsingsmoment om de voortgang van de behandeling te evalueren. De kinderrechter verwacht dat de Raad en Bureau Jeugdzorg de rechtbank tijdig informeren over de voortgang en de mogelijkheden voor een verlofadres bij de grootmoeder van de minderjarige. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014.