ECLI:NL:RBDHA:2014:4299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
09/857326-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling onder invloed van alcohol met wanhoopsdaad als motief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 mei 2013 brand heeft gesticht in twee woningen te Pijnacker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol, opzettelijk benzine in een woning heeft aangestoken, wat heeft geleid tot brand en gemeen gevaar voor goederen. De verdachte heeft ook een brandbom aangestoken voor een andere woning, waarbij bewoners aanwezig waren, wat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachte tot zijn daden is gekomen, die als een wanhoopsdaad zijn gekarakteriseerd. De rechtbank heeft ook een gematigde schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichtingen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer
09/857326-13
Datum uitspraak: 10 april 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1950 te [geboorteplaats],
[adres],
thans preventief gehecht in de penitentiaire inrichting [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 14 augustus 2013, 31 oktober 2013, 23 januari 2014 en 27 maart 2014 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.J. Berton en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.T. van der Wulp, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzet
telijk brandheeft gesticht in zijn/een woning ( [a-straat] 16), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof, in aanraking gebracht met een lucifer en/of aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan ( de inboedel van) voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel(s) van voornoemde woning en/of een of meer omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
bewoner(s) van de omliggende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk brand heeft gesticht in/voor een woning ([a-straat] 24), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandbom aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) voornoemde woning, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel(s) van voornoemde woning en/of een of meer omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [B.] en/of [slachtoffer A.] en/of een of meer bewoner(s) van de omliggende percelen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A.], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een steen, althans een hard voorwerp, (door de ruit van een woning) gegooid in de richting van het hoofd van die [slachtoffer A.], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit ( van een woning), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rondom Wonen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen, althans een hard voorwerp, door voornoemde ruit te gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, waarbij geldt dat door de brandstichting zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat door de brandstichtingen geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest. De raadsman heeft daartoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte wist dat de buren op nummer 14 niet thuis waren en dat zich aan de andere kant van de woning een brede poort bevindt, zodat zich ten tijde van de brandstichting in de directe omgeving geen personen bevonden waarvoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat de familie [B.] die dag thuis was en dat de brand bovendien in de tuin van nummer 24 is gesticht en niet in de woning. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat het enkele feit dat een steen daadwerkelijk door een ruit is gegaan onvoldoende is om te spreken van een aanmerkelijke kans dat degene die zich achter die ruit bevond zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen.
3.3
Bewijsoverwegingen [1]
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging uit van de volgende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen zoals in de voetnoten vermeld.
3.3.1
Ten aanzien van feit 1:
Op 5 mei 2013 is te Pijnacker in de woning gelegen aan de [a-straat] 16 opzettelijk brand gesticht. De brand is ontstaan doordat in de woning eerst is gesprenkeld met benzine, waarna deze benzine in brand is gestoken. [2]
Verdachte heeft bekend de benzine in de woning te hebben aangestoken. [3]
3.3.2
Ten aanzien van feit 2:
Op 5 mei 2013 is te Pijnacker vóór de woning gelegen aan de [a-straat] 24 brand gesticht. De brand is ontstaan doordat een lapje dat uit een emmertje gevuld met benzine hing, was aangestoken, waarna dit emmertje in de voortuin van de woning is gegooid.
Verdachte heeft bekend dat hij degene was die dat emmertje met dat brandende lapje in de voortuin heeft gegooid van die woning, in gebruik bij [B.] en [slachtoffer A.]. [4]
Ten tijde van de brandstichting waren [B.] en [slachtoffer A.] beide in die woning aanwezig. [5]
3.3.3
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Op 5 mei 2013 is een ruit van de woning gelegen aan de [a-straat] 24 te Pijnacker vernield nadat door deze ruit een steen was gegooid. [6]
Verdachte heeft bekend een steen door die ruit te hebben gegooid. [7]
3.4
Feit 1 en 2: bewijs voor veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen?
De rechtbank acht - gelet op de schade die het gevolg was van de brandstichtingen, zoals blijkt uit het forensisch technisch onderzoek en met name de daarbij gevoegde foto’s [8] - bewezen dat verdachte’s handelingen gemeen gevaar voor goederen hebben opgeleverd, waarbij de rechtbank bewezen acht dat de brandbare constructie die verdachte heeft gebruikt voor de brandstichting onder feit 2 tenlastegelegd kan worden omschreven als een brandbom.
3.5
Feit 1 en 2: bewijs voor veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen?
3.5.1
Feit 1
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit feit dat twee omstandigheden de gevaarzetting op dat tijdstip hebben beperkt. Allereerst gaat het bij de eigen woning van verdachte, [a-straat] 16, om een hoekwoning met een vier meter brede poort aan de ene zijde. De tweede relevante omstandigheid is dat op dat tijdstip de buren van nummer 14, aan de andere zijde, niet thuis waren, hetgeen verdachte wist aangezien zij hem hadden verteld dat zij een weekendje weg waren. Beide omstandigheden brengen met zich dat niet bewezen kan worden verklaard dat op het moment van deze brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit deel van het ten laste gelegde vrijspreken.
3.5.2.
Feit 2
Ten aanzien van dit feit acht de rechtbank, nu vast staat dat de bewoners van deze woning ten tijde van de brandstichting in de woning aanwezig waren, wel bewezen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Uit de foto in het dossier [9] blijkt immers dat delen van de buitenzijde en een deel van de binnenzijde van woning daadwerkelijk gebrand heeft, wat wordt bevestigd door de verklaring van [B.], die verklaard heeft dat de dakgoot en de vitrage in de brand hadden gestaan. [10] Dat verdachte verklaard heeft dat hij niet wist dat de familie [B.] thuis was, doet niet af aan het te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van dit pand.
3.6
Feit 3 primair: bewijs voor opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Aangezien de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten heeft gevonden voor de aanname dat verdachte (al dan niet voorwaardelijk) opzet zou hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer A.], zal de rechtbank verdachte van het onder feit 3 primair ten laste gelegde vrijspreken. Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet wist dat de bewoners thuis waren en dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer A.] in de kamer zat, toen hij de steen door de ruit gooide. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen in het dossier aanwezig waaruit af te leiden valt dat verdachte bewust een steen in de richting van het hoofd van [slachtoffer A.] heeft gegooid.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning ([a-straat] 16), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine in aanraking gebracht met een lucifer of aansteker, ten gevolge waarvan (de inboedel van) voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2.
hij op 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk brand heeft gesticht voor een woning ([a-straat] 24), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandbom aangestoken, ten gevolge waarvan (de inboedel van) voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [B.] en [slachtoffer A.] te duchten was;
3. subsidiair
hij op 05 mei 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, toebehorende aan Rondom Wonen, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen door voornoemde ruit te gooien.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte heeft, na een aanvankelijk weigering om zijn medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek, en na plaatsing in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), zijn standpunt herzien en volledige medewerking verleend aan de verzoeken van de rapporteurs voor justitie.
Uit het daaropvolgend rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 31 januari 2014, opgemaakt door psychiater J.R. Douglas Broers en psycholoog R.J.A. van Helvoirt, blijkt dat bij verdachte geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat er evenmin aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor het bestaan van psychiatrische problematiek in engere zin. Hoewel het ten laste gelegde feit is gepleegd onder invloed van alcohol, is er volgens de rapporteurs bij verdachte geen sprake van afhankelijkheid van alcohol. Aangezien er - naast wanhoop over de situatie waarin hij verkeerde - geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, thans of ten tijde van de ten laste gelegde feiten, wordt door de rapporteurs geadviseerd om hem voor de feiten volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is derhalve eveneens strafbaar voor genoemde strafbare feiten, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en de bijzondere voorwaarden daaraan verbonden zoals door de reclassering in haar reclasseringsadvies d.d. 30 oktober 2013 voorgesteld. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, waarbij zij er vanuit is gegaan dat verdachte zich nog steeds slachtoffer voelt en dat zijn motief wraak is geweest en zijn wraakgevoelens nog steeds niet zijn verminderd, zodat het recidivegevaar niet kan worden uitgesloten. Voorts heeft de officier van justitie acht geslagen op de rapportage van het NIFP en van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is viereneenhalf jaar getreiterd en geïntimideerd door de buren. Uit het NIFP-rapport kan worden opgemaakt dat hij een gemakkelijk slachtoffer is. Zijn handelen op 5 mei 2013 komt dan ook zonder twijfel voort uit het feit dat verdachte tot het uiterste is getergd. Hij is uit absolute wanhoop en frustratie tot zijn daad gekomen. Hoewel dit een beroep op psychische overmacht niet rechtvaardigt, wordt wel verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat, aldus de raadsman.
Zoals uit het NIFP-rapport naar voren komt heeft verdachte juist een zorgzame inslag, hetgeen blijkt uit zijn werk bij de dierenambulance en het feit dat hij zich ontfermde over een geestelijk beperkt stel dat naast hen kwam wonen. De raadsman heeft verzocht verdachte gelet op al deze omstandigheden een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met een voorwaardelijk deel al dan niet met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning van zijn partner alwaar hij ook verbleef alsmede aan brandstichting bij de woning van zijn buren. Bij deze laatste brandstichting heeft hij tevens een ruit van de woning vernield door een steen door deze ruit te gooien. Achterliggend motief voor zijn handelen zou frustratie en wanhoop over de verstandhouding met onder meer deze buurman zijn geweest. Wat daar ook van zij, met zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn buren vrees aangejaagd, maar ook hun levens in gevaar gebracht. Verdachte heeft immers met deze brandstichting, gepleegd onder invloed van veel alcohol en met gebruikmaking van het zeer brandbare middel benzine, het onverantwoorde risico genomen dat de ontstane brand onbeheersbaar zou kunnen worden. Hij heeft dit zelf aan den lijve ondervonden, blijkens zijn maar net tijdige ontsnapping uit de woning van zijn partner die hij vlak daarvoor in brand had gestoken. Brandstichtingen als de onderhavige zijn ernstige feiten waarop in beginsel gereageerd dient te worden met een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemd NIFP-rapport van 31 januari 2014. Naast de hiervoor onder ‘De strafbaarheid van de verdachte’ omschreven conclusie, maakt de rechtbank tevens melding van een in het rapport omschreven incident, waarbij verdachte door een groepsgenoot van een naastgelegen afdeling tijdens een spelletje biljart een knietje krijgt tegen zijn bovenbeen, waardoor hij een pijnlijke bloeduitstorting oploopt. Verdachte vindt het volgens de rapporteurs duidelijk lastig om met de situatie om te gaan, terwijl de - veel jongere - groepsgenoot hem hierna blijft opzoeken als geliefd treiterobject, dan wel een makkelijk slachtoffer.
De rapporteurs vermelden voorts geen uitspraak te kunnen doen over het gevaar op recidive, aangezien er geen sprake is van psychopathologie. Zij zien daarom geen aanleiding voor een advies tot begeleiding of behandeling van verdachte in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het op 30 oktober 2013 omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van het Leger des Heils, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker J. Mol. De reclassering adviseert verdachte verplicht reclasseringscontact op te leggen en daarbij tevens op te leggen dat er een intake plaatsvindt bij De Waag of soortgelijke instelling met de bedoeling dat er diagnostiek kan plaatsvinden, zodat eventuele delictgerelateerde problematiek in kaart kan worden gebracht en een daarop gerichte behandeling kan plaatsvinden. De reclassering adviseert voorts een locatieverbod op te leggen voor de [a-straat] te Pijnacker in combinatie met een contactverbod met [B.] en [slachtoffer A.].
De straf
Zoals hiervoor reeds is overwogen, rechtvaardigen feiten als de onderhavige in beginsel een langdurige gevangenisstraf . De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheden waaronder verdachte tot zijn handelen is gekomen, welk handelen door de rechtbank eerder als een wanhoopsdaad dan als een gerichte wraakactie worden getypeerd. Voorts is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte in herhaling zal treden. Verdachte heeft immers geen strafblad en lijkt uitsluitend tot zijn handelen te zijn gekomen door een combinatie van omstandigheden die zich thans niet meer voordoen. De rechtbank zal gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van na te melden kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd, opleggen. De rechtbank ziet in het handelen van verdachte aanleiding om een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen en de bijzondere voorwaarden van een meld- en behandelverplichting. Een contact- en locatieverbod worden niet nodig geacht nu verdachte niet meer in de [a-straat] te Pijnacker woonachtig is en daar naar eigen zeggen niets meer te zoeken heeft.
De rechtbank ziet geen aanleiding een langere dan de gebruikelijke proeftijd van twee jaren hieraan te verbinden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[B.] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 600,--.
[slachtoffer A.] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 800,--.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 600,, subsidiair 12 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.] alsmede van een bedrag groot € 800,--, subsidiair 16 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, maar dat het bedrag dient te worden gematigd. De zaak die door de benadeelde partijen als vergelijkbare zaak is opgevoerd heeft immers een grotere impact gehad dan de onderhavige zaak en is derhalve niet vergelijkbaar en bovendien beschikt verdachte over beperkte draagkracht, zodat verzocht is de vordering ook om deze reden te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vorderingen, nu deze niet zijn betwist en voorts vast is komen te staan dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit, toewijsbaar. Ter zake van de hoogte van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, anders dan de raadsman en de benadeelde partijen, van oordeel dat de opgevoerde uitspraak zodanig vergelijkbaar is, dat zij geen reden ziet een ander bedrag toe te wijzen dan in die zaak het geval was. De rechtbank zal derhalve naar billijkheid een bedrag van € 500,-- per benadeelde partij toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen voor het overige afwijzen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.], alsmede een bedrag groot € 500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.].
Anders dan het standpunt van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om de schadevergoedingsmaatregel te matigen. Het feit dat de draagkracht van de verdachte gering is leidt niet tot een ander oordeel. De verdachte zou een afbetalingsregeling kunnen treffen met het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zodat hij het bedrag, indien het te groot is om in één keer af te betalen, verspreid over een langere periode kan afbetalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) MAANDEN,niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Palier te Den Haag, i.c. Leger des Heils, Conradkade 53, dan wel een door deze instelling aan te wijzen andere vestiging van de reclassering, zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Reclassering Palier, polikliniek De Waag en/of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling(en) aan te geven, teneinde zich te laten diagnosticeren en zich vervolgens dienaangaande te laten behandelen voor delict gerelateerde problematiek;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [B.] een bedrag van
€ 500,--alsmede aan [slachtoffer A.] een bedrag van
€ 500,;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B.], alsmede een bedrag groot € 500, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van respectievelijk
10 dagen en 10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij(en) de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij(en) in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.N. Pabbruwe, voorzitter,
mrs. M.C. Bruining en S.M. de Bruijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1583 2013089802, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 256).
2.Proces-verbaal verhoor getuige [C.] van 7 mei 2013, blz. 45-47; Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 10.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2014.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2014.
5.Proces-verbaal aangifte van [B.] van 6 mei 2013, blz. 28 en 29.
6.Proces-verbaal aangifte van [B.] van 6 mei 2013, blz. 28.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2014.
8.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek.
9.Foto op bladzijde 31 als bijlage van het proces-verbaal van aangifte van [B.].
10.Proces-verbaal aangifte van [B.] van 6 mei 2013, blz. 29.