ECLI:NL:RBDHA:2014:4197
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Toekenning verblijfsdocument aan derdelander-familielid van EU-burger na kort verblijf in gastland
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Oekraïense, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar verblijf bij haar stiefvader, een Nederlander, in Duitsland. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiseres minder dan drie maanden in Duitsland had verbleven, wat volgens de staatssecretaris een voorwaarde was voor het verkrijgen van het verblijfsdocument. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 24 maart 2014 werd het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen verdeeld zijn over de vraag of de verblijfsrichtlijn vereist dat een derdelander-familielid van een EU-burger ten minste drie maanden met die burger in een gastland moet verblijven voordat het recht op verblijf kan worden erkend.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsdocument. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen van de verblijfsrichtlijn en eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een verblijfsdocument, ongeacht de duur van haar verblijf in Duitsland, en dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om eiseres het gevraagde verblijfsdocument te verstrekken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.