ECLI:NL:RBDHA:2014:4187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_5677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking met terugwerkende kracht van een frauduleus indicatiebesluit AWBZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Centrum Indicatiestelling Zorg. Eiseres had een indicatiebesluit ontvangen op 17 juni 2010 voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), dat geldig was tot 1 juni 2015. Echter, op verzoek van het zorgkantoor is er een nieuw onderzoek gestart naar de juistheid van dit indicatiebesluit, wat leidde tot de conclusie dat het indicatiebesluit frauduleus tot stand was gekomen. Eiseres heeft nooit geleden aan de aandoeningen waarop het indicatiebesluit was gebaseerd en had ten tijde van het indicatiebesluit ook geen andere aandoeningen die aanspraak gaven op AWBZ-zorg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bevoegd was om het indicatiebesluit met terugwerkende kracht in te trekken. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van deze bevoegdheid niet onevenredig nadelig was voor eiseres, aangezien zij geen directe financiële gevolgen ondervond van de intrekking. Eiseres had een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangen op basis van het indicatiebesluit, maar het zorgkantoor was verantwoordelijk voor de toekenning en eventuele intrekking van dit budget. Eiseres had de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen besluiten van het zorgkantoor.

Tijdens de procedure heeft eiseres aangevoerd dat zij geen aanvraag voor een indicatie had ingediend en dat zij niet medisch was onderzocht. De rechtbank concludeerde echter dat, ongeacht de argumenten van eiseres, het indicatiebesluit niet langer geldig was en dat de intrekking daarvan gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/5677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr.drs. A.J.F. Gonesh),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

Procesverloop

Eiseres heeft een beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.
De rechtbank heeft nadien het onderzoek heropend en bij brief van 19 februari 2014 aan eiseres informatie gevraagd.
Bij brief van 12 maart 2014 heeft eiseres hierop geantwoord en de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
Bij brief van 31 maart 2014 heeft verweerder hierop gereageerd en de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij besluit van 17 juni 2010 (verder: het indicatiebesluit) is eiseres geïndiceerd voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) van 2 juni 2010 tot en met 1 juni 2015.
1.2.
Op 13 juni 2012 is verweerder op verzoek van het zorgkantoor een nieuw onderzoek begonnen naar de juistheid van het indicatiebesluit.
1.3.
In het kader van het nieuwe onderzoek is eiseres op 26 juli 2012 onderzocht op het spreekuur van medisch adviseur Breedveld-Haikens. Het verslag hiervan is opgenomen in de medische rapportage van arts D. van der Geest van 13 juni 2013, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
1.4.
Eiseres heeft een machtiging verstrekt ten behoeve van het inwinnen van medische informatie. Verweerder heeft hiervan gebruik gemaakt om voorafgaand aan het primaire besluit informatie in te winnen bij de huisarts van eiseres, bij neuroloog Aerden, revalidatie-arts Borgerhoff Mulder en bij psychiater Kasi.
1.5.
Bij besluit van 27 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het indicatiebesluit met terugwerkende kracht ingetrokken.
1.6.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
1.7.
In het kader van de bezwaarschriftprocedure is nader medisch onderzoek verricht door arts D. van der Geest. Eiseres heeft tot tweemaal toe geweigerd op het spreekuur van deze arts te verschijnen. Aanvullende informatie van de huisarts van eiseres en psychiater Kasi is niet ontvangen.
1.8.
Bij besluit van 3 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit.
2.
Verweerder staat, kort gezegd, op het standpunt dat het indicatiebesluit frauduleus tot stand is gekomen. Eiseres lijdt aan geen van de aandoeningen waarop het indicatiebesluit is gebaseerd. Uit het nadere medische onderzoek in juni en juli 2012 is gebleken dat eiseres ten tijde van het indicatiebesluit geen aanspraak kon maken op AWBZ-zorg.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen aanvraag voor een indicatie heeft ingediend, dat zij niet medisch is onderzocht en dus geen onjuiste informatie heeft verstrekt aan verweerder. Niet valt uit te sluiten dat de medische situatie van eiseres ten tijde van het indicatiebesluit de indicatie wel rechtvaardigde. De fraude zou zijn gepleegd door dan wel met medewerking van een medewerker van verweerder en kan niet aan eiseres worden toegerekend. Eiseres doet een beroep op het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar aanleiding van de uitspraken van deze rechtbank van 12 februari 2014, o.a. in zaaknummer 13/5645, bekend bij partijen, heeft de rechtbank aan eiseres gevraagd of het zorgkantoor is overgegaan tot intrekking en terugvordering van het haar toegekende persoonsgebonden budget (PGB). Deze vraag is door eiseres ontkennend beantwoord. Verweerder heeft desgevraagd geen andersluidende informatie verstrekt. Daaruit volgt dat eiseres geacht moet worden nog procesbelang te hebben bij beoordeling van haar beroep. Beide partijen hebben de rechtbank om een uitspraak gevraagd, waaruit de rechtbank afleidt dat zij toestemming verlenen als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij betrekt de rechtbank dat de ingewonnen informatie alleen relevant is voor de beoordeling van het procesbelang en niet voor de beoordeling van de inhoud van het beroep.
4.2.
De meest vérstrekkende beroepsgrond is dat eiseres geen aanvraag zou hebben ingediend.
4.2.1.
Ingevolge artikel 9b, eerste lid, AWBZ, voor zover relevant, bestaat slechts aanspraak op zorg, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.2.2.
Hieruit volgt dat als deze beroepsgrond zou slagen, dat niet tot een ander rechtsgevolg zou leiden dan dat waarop het bestreden besluit is gericht. De basis aan het indicatiebesluit zou daardoor immers komen te ontvallen, zodat verweerder dit besluit, zoals hij thans om andere redenen heeft gedaan, ook in dat geval met terugwerkende kracht zou dienen in te trekken.
4.2.3.
Deze beroepsgrond, wat er feitelijk ook van zij, kan dus niet tot een andere uitkomst van het beroep leiden. In zoverre faalt deze beroepsgrond.
4.2.4.
Voor zover eiseres belang heeft bij beoordeling van de precieze reden voor de intrekking in verband met de vraag of die aan haar kan worden toegerekend verwijst de rechtbank naar overweging 4.3 hierna.
4.2.1.
Eiseres heeft erkend dat het indicatiebesluit frauduleus tot stand is gekomen.
4.2.2.
De medische rapportage van arts D. van der Geest van 13 juni 2013, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, is door eiseres niet gemotiveerd bestreden. Uit de overwegingen 1.3, 1.4. en 1.7. volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het beroep van eiseres op schending van artikel 3:2 Awb faalt daarom. Erkend is dat de aandoeningen die bij eiseres in 2012 zijn vastgesteld geen aanspraak geven op AWBZ-zorg. Uit de medische rapportage en de bij de behandelaars van eiseres ingewonnen informatie blijkt dat eiseres aan geen enkele van de aandoeningen waarop het indicatiebesluit steunde lijdt of heeft geleden, ook niet ten tijde van het indicatiebesluit. De beroepsgrond dat eiseres ten tijde van het indicatiebesluit wel aanspraak had op AWBZ-zorg faalt daarom.
4.2.3.
Verweerder was derhalve bevoegd over te gaan tot intrekking met terugwerkende kracht van het indicatiebesluit.
4.3.
De rechtbank wijst er verder op dat het bestreden besluit voor eiseres geen directe gevolgen heeft. Met name heeft het bestreden besluit voor eiseres geen directe financiële gevolgen. Voor zover aan eiseres op basis van het indicatiebesluit een PGB is toegekend ligt daar immers een afzonderlijk toekenningsbesluit van een zorgkantoor aan ten grondslag. Het is eveneens aan dit zorgkantoor om te beoordelen wat de gevolgen van de intrekking van het indicatiebesluit voor dat toekenningsbesluit zijn, zoals ook blijkt uit de al aangehaalde uitspraak van 12 februari 2014. Tegen een eventueel nader besluit van het zorgkantoor omtrent het PGB naar aanleiding van het bestreden besluit staan voor eiseres de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open. In die procedure kan dan aan de orde komen of eiseres onevenredig wordt benadeeld door een eventuele gehele of gedeeltelijke intrekking van het PGB en een eventuele terugvordering van een aan haar betaald PGB. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat eiseres door het thans bestreden besluit onevenredig wordt benadeeld als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, Awb. Hieruit volgt dat ook als het indicatiebesluit frauduleus tot stand is gekomen en ook als eiseres daar niet zelf bij betrokken is geweest, daarin geen reden is gelegen voor het oordeel dat verweerder niet tot intrekking van het indicatiebesluit had mogen overgaan.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.