ECLI:NL:RBDHA:2014:4156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
AWB 14/5301, 14/5305, 14/5303, 14/5298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma uit Macedonië op grond van ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee Roma uit Macedonië. De eisers, een man en een vrouw, hadden asiel aangevraagd op basis van de vrees voor vervolging door de voormalig werkgever van de vrouw. De rechtbank heeft de asielaanvragen afgewezen, omdat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Macedonië daadwerkelijk gevaar lopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Macedonië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst, wat betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat er geen rechtsgrond is voor het verlenen van asiel. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar rapporten van de Europese Commissie die aangeven dat Macedonië stappen heeft gezet om de mensenrechten te verbeteren, ondanks dat discriminatie van Roma nog steeds voorkomt.

De eisers hebben in hun beroep aangevoerd dat zij niet in staat zijn geweest om de benodigde documenten te overleggen en dat zij niet wisten dat zij zich moesten melden in het asielzoekerscentrum. De voorzieningenrechter heeft deze argumenten verworpen, omdat de eisers niet konden aantonen dat het ontbreken van documenten niet aan hen te wijten was. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de verklaringen van de eisers inconsistent waren en dat zij niet konden aantonen dat zij bij terugkeer naar Macedonië een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling lopen.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims goed te onderbouwen en de rol van de rechter in het beoordelen van de geloofwaardigheid van asielrelaas.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/5301 en 14/5305 (voorlopige voorzieningen) en 14/5303 en 14/5298 (bodemprocedures)
V-nummers:[nummer] en [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

[naam 2], eiseres,
hierna: eisers,
gemachtigde mr. N. Brands,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. N. Hamzaoui.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 maart 2014 (hierna: de bestreden besluiten), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), zijn de asielaanvragen van eisers afgewezen.
Op 4 maart 2014 hebben eisers tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op hun beroepen is beslist.
De behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.B. Pavlov, tolk in de Macedonische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op de beroepen worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiser heeft gesteld te zijn geboren op[geboortedag] 1991 en eiseres op [geboortedag] 1989. Beiden bezitten de Macedonische nationaliteit en behoren tot de Roma bevolkingsgroep. Op 21 februari 2014 hebben zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten deze aanvragen afgewezen.
3.
Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd in Macedonië te vrezen voor de voormalig werkgever van eiseres,[naam 3], welke hen meermalen bedreigd heeft nadat eiseres stopte met haar werk.
4.
Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f en g, van dat artikel, de aanvragen afgewezen. Eiser is daarnaast artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 tegengeworpen. Eiser heeft zonder geldige reden niet voldaan aan de aanwijzingen als bedoeld in artikel 55, van de Vw 2000.
Verweerder heeft overwogen dat Macedonië kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst waardoor een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat er geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een asielvergunning. Verweerder heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat op 1 april 2004 de Stabilisatie- en Associatie-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en anderzijds de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in werking is getreden. Verder heeft Macedonië sinds 17 december 2005 de status van kandidaat-lidstaat van de Europese Unie.
Verweerder is voorts van mening dat Macedonië de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen in de praktijk naleeft. Hij verwijst daartoe naar het rapport “The Former Yugoslav Republic of Macedonia 2011 Progress Report” van 12 oktober 2011 van de Europese Commissie (EC), en het rapport van de EC van 10 oktober 2012. Uit de door eisers in hun zienswijze ingebrachte stukken blijkt weliswaar dat discriminatie van Roma nog steeds voorkomt, maar hieruit blijkt niet dat Macedonië in de praktijk de internationale verdragen niet nakomt. Eisers hebben volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de Macedonische autoriteiten hun verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomen. Ten eerste worden de relazen van eisers ongeloofwaardig geacht, gelet op de hoeveelheid en de aard van de tegenstrijdige verklaringen van eisers. Daarnaast kan uit hun verklaringen niet worden afgeleid dat hun leven onhoudbaar is gehouden. Evenmin is gebleken dat de lokale, dan wel de hogere autoriteiten geen bescherming hebben kunnen of willen bieden tegen de gestelde ondervonden bedreiging.
5.
Eisers hebben in beroep, onder verwijzing naar hetgeen zij eerder hebben aangevoerd, het volgende naar voren gebracht. Aan eiser is ten onrechte artikel 31, lid 2, aanhef, onder b, van de Vw 2000 tegengeworpen, nu het hem niet duidelijk was dat hij zich moest ophouden in het AZC. Daarnaast was het voor eisers volstrekt onduidelijk dat zij de door hen gebruikte reisdocumenten moesten bewaren, zodat het ontbreken van deze documenten hen niet kan worden toegerekend.
Volgens eisers is Macedonië geen veilig land van herkomst, nu Macedonië de elementaire mensenrechten van de Roma schendt. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers in hun zienswijze verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 7 november 2013 met bijlagen, en pagina’s uit het rapport van de European Asylum Support Office (EASO), van 19 november 2013, waaruit blijkt dat er stappen worden gezet ter verbetering van de positie van Roma, maar dat Roma nog steeds worden gediscrimineerd en achtergesteld. Uit de door verweerder genoemde rapporten blijkt niet dat er voldoende is gedaan om de positie van Roma te verbeteren; dat enige vooruitgang is geboekt, is niet voldoende.
Daarnaast hebben eisers aangegeven geen bescherming te kunnen krijgen van de autoriteiten tegen[naam 3]. Zij hebben hier meermalen tevergeefs om verzocht. Hun asielrelaas is ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. Door de spanning tijdens de gehoren en hun verschil in beleving van de gebeurtenissen, is het niet vreemd dat eisers niet op alle punten eensluidend hebben verklaard, aldus eisers.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen bedoeld in artikel 55.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, aanhef en onder d, van de Vw 2000 bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt.
Volgens paragraaf C2/6.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wijst de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 als de vreemdeling afkomstig is uit of heeft verbleven in een land dat weliswaar partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de verdragen genoemd in artikel 30, onder d, van de Vw 2000, maar waarvan uit feiten van algemene bekendheid is gebleken dat dit land de verdragsverplichtingen niet nakomt.
Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling ten aanzien van de vreemdeling zijn verdragsverplichting niet nakomt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling een gedeelde bewijslast:
  • de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling de verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;
  • de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling in de praktijk de verdragsverplichtingen nakomt.
7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen bedoeld in artikel 55 van de Vw 2000. Eiser is immers ondanks de uitnodiging van verweerder van 2 december 2013 om zich op 24 december 2013 te melden, daar niet verschenen. Dat hij niet wist dat hij zich moest melden, wordt derhalve niet gevolgd. Dat eiser zijn moeder moest helpen bij haar vertrek naar Macedonië alsmede zijn echtgenote in Duitsland moest ophalen, heeft verweerder niet als verschoonbare reden hoeven aanmerken.
8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan eisers tevens kunnen tegenwerpen dat zij geen reisdocumenten hebben overgelegd. Dat eisers bewijs van de door hen afgelegde reisroute hebben weggegooid is, gelet op vaste jurisprudentie, toerekenbaar. Daarnaast is onweersproken dat eisers toerekenbaar geen documenten ter staving van hun asielrelaas hebben overgelegd.
9.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat niet in geschil is dat Macedonië partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 bedoelde verdragen.
10.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder met het inroepen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, in verbinding met artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, heeft mogen uitgaan van een algemeen rechtsvermoeden dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Eisers zijn van mening dat uit hun relaas en uit de door hen aangehaalde rapporten blijkt dat Macedonië in de praktijk de verdragsverplichtingen niet nakomt.
11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van algemene objectieve bronnen aangenomen kan worden dat Macedonië in de praktijk de verdragsverplichtingen naleeft. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat uit voornoemde rapporten uit 2011 en 2012 van de Europese Commissie blijkt dat Macedonië stappen heeft gezet om hervormingen door te voeren. Genoemd worden de hervorming van de politie, als ook voorbereidingen op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid. Over het algemeen werd enige vooruitgang geboekt met betrekking tot de verbetering van de situatie van Roma, terwijl tegelijkertijd gesteld wordt dat verdere inspanningen nodig zijn om aan de doelstellingen te voldoen. Uit de door eisers ingebrachte stukken, waaruit blijkt dat discriminatie en achterstelling van Roma nog steeds in Macedonië bestaat, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat Macedonië in de praktijk de mensenrechtenverdragen niet naleeft.
12.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat de asielrelazen van eisers evenmin aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat Macedonië zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet naleeft.
Hieraan heeft verweerder ten eerste ten grondslag kunnen leggen dat hun asielrelazen, gelet op de hoeveelheid niet eensluidende verklaringen op elementaire onderdelen, ongeloofwaardig zijn. Zo hebben eisers verschillend verklaard over het aantal keer dat zij aangifte van bedreiging hebben gedaan tegen[naam 3], over de aanwezigheid van[naam 3] op het politiebureau, en over de aanwezigheid van eiser toen eiseres ontslag nam. De spanning tijdens de asielprocedure en verschil in belevingswereld vormen hiervoor geen genoegzame verklaring.
Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat uit hun verklaringen niet is gebleken dat sprake was van dusdanige discriminatie vanwege het behoren tot de Roma, als gevolg waarvan eisers ernstig beperkt waren in hun bestaansmogelijkheden. Eiseres heeft immers verklaard dat zij betaald werk en huisvesting had, dat zij onderwijs heeft gevolgd en een diploma heeft behaald. Daarnaast is niet gebleken dat eiser geen uitkering van de Sociale Dienst kon krijgen. Eisers hadden ook toegang tot de gezondheidszorg en aan hen zijn nationale paspoorten afgegeven. Verweerder heeft in dit verband mede van belang kunnen achten dat eisers blijkens hun verklaringen alleen vanwege de gestelde problemen met[naam 3] hun land van herkomst hebben verlaten. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Macedonië gegronde vrees hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.
13.
Uit het voorgaande volgt dat in Macedonië geen vervolging of een andere risico dreigt zoals genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder heeft derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 terecht toegepast en vervolgens terecht geconcludeerd dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde vergunningen.
14.
De beroepen zijn ongegrond.
15.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaken is er geen aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
16.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.