ECLI:NL:RBDHA:2014:4155
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen onder de Dublin II-verordening
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2014, zijn eisers, bestaande uit eiseres 1 en haar kinderen, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De asielaanvragen werden afgewezen op grond van de stelling dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen, aangezien eisers in het bezit waren van een visum dat hen toegang tot Spanje verleende. De eisers, van Congolese afkomst, stelden dat zij vanuit Spanje naar hun land van herkomst waren teruggekeerd en dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk was voor hun asielverzoeken.
De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, wat betekent dat ervan uitgegaan kan worden dat Spanje de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens niet zal schenden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren voor een verdragsschending en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de behandeling van de asielverzoeken aan Nederland te trekken.
De voorzieningenrechter verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublin II-verordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak geboden, waarbij hoger beroep mogelijk was binnen vier weken na verzending.