ECLI:NL:RBDHA:2014:3971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
453914 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2014 uitspraak gedaan over de verzoeken tot vervangende toestemming voor een medische behandeling en een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2002, is betrokken in een complexe situatie waarbij de ouders, na een echtscheiding, gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende verzoekschriften, waaronder een verzoek van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De rechtbank heeft eerder op 3 februari 2014 een beschikking gegeven waarin de verzoeken voor verdere behandeling naar de meervoudige kamer zijn verwezen en een bijzondere curator is benoemd.

Tijdens de zitting op 18 maart 2014 zijn de verzoeken behandeld. De moeder, vergezeld van haar gemachtigde, en de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat, waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de sociale en emotionele ontwikkeling van de minderjarige, en dat er dringend behoefte is aan een persoonlijkheidsonderzoek. Het LJ&R heeft aangegeven dat er geen vertrouwen meer is in de medewerking van de ouders, wat de noodzaak voor vervangende toestemming voor de medische behandeling onderstreept.

De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen. De rechtbank heeft daarom vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 12 juli 2014. Tevens is het verzoek tot vervallen verklaring van een eerdere schriftelijke aanwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en benadrukt dat de huidige situatie en het toekomstperspectief van de minderjarige in het onderzoek moeten worden meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: JE RK 13-2796 vervangende toestemming medische behandeling
JE RK 14-73 machtiging tot uithuisplaatsing
JE RK 14-380 vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Zaaknummers: C/09/453914 vervangende toestemming medische behandeling
C/09/458242 machtiging tot uithuisplaatsing
C/09/460191 vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Datum beschikking: 1 april 2014
Vervangende toestemming medische behandeling
Machtiging tot uithuisplaatsing
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
Beschikkingop de op 1 november 2013 en 13 januari 2014 ingekomen verzoekschriften van:
Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (verder: het LJ&R) namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[vader],
de vader,
wonende te [plaats A],
en
[moeder],
de moeder,
wonende te [plaats A],
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen,
en op het 10 februari 2014 ingekomen verzoekschrift van:
de moeder, voornoemd.
De minderjarige verblijft feitelijk in [X].
Procedure en feiten
Bij beschikking d.d. 3 februari 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn de verzoeken tot vervangende toestemming medische behandeling en tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer en is mevrouw drs. [A] benoemd als bijzondere curator over de minderjarige.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 3 februari 2014, waarvan de inhoud als hier overgenomen
dient te worden beschouwd;
- het op 10 februari 2014 ingekomen verzoekschrift vervallenverklaring schriftelijke
aanwijzing, met als bijlage een kopie van de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 december
2013;
- het schrijven d.d. 4 maart 2014 van de zijde van het LJ&R, met bijlagen;
- het faxbericht d.d. 10 maart 2014 van de zijde van het LJ&R, met als bijlage een
schriftelijke aanwijzing d.d. 10 maart 2014;
- het schrijven d.d. 10 maart 2014 van de (voormalige) pleegouders van de minderjarige;
- het rapport d.d. 14 maart 2014 van mw. drs. [A], bijzondere curator.
Op 18 maart 2014 zijn de zaken ter terechtzitting van deze rechtbank (opnieuw) met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
• de moeder, vergezeld van haar gemachtigde de heer [B],
• mr. S. Salhi, advocaat van de vader,
• mevrouw [X] en mevrouw[Y], beiden namens het LJ&R,
• de heer [Z], gezinsbegeleider.
Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering van de maatregel(en) gemandateerd aan het LJ&R.
Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is, hoewel daartoe opgeroepen, ter terechtzitting niemand verschenen.

Verzoeken

Vervangende toestemming medische behandeling
Het verzoek in de zaak met rekest-/zaaknummer JE RK 13-2796 / C/09/453914 strekt tot het verlenen van vervangende toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige op grond van artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
Zoals reeds in de beschikking van 3 februari 2014 is aangegeven is het volgens het LJ&R al gedurende lange tijd noodzakelijk dat er een persoonlijkheidsonderzoek wordt afgenomen bij de minderjarige. Er zijn zorgen omtrent de sociale en emotionele ontwikkeling van de minderjarige en hij stagneert hierdoor in zijn ontwikkeling. Sinds 2011, het jaar waarin het LJ&R werd belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft het LJ&R al aangedrongen op het uitvoeren van een onderzoek. Om uiteenlopende redenen is dit onderzoek echter tot op heden niet van de grond gekomen.
Het LJ&R heeft aangegeven er geen vertrouwen meer in te hebben dat de moeder alsnog haar medewerking zal verlenen aan een onderzoek. De vader reageert volgens het LJ&R niet op correspondentie, zodat moet worden aangenomen dat ook hij geen medewerking verleent.
Het LJ&R is van mening dat er alsnog op korte termijn diagnostisch onderzoek moet worden gedaan en behandeling moet worden gestart en dat deze (medische) behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen. Het LJ&R verzoekt daarom de toestemming van de ouders te vervangen door die van de rechtbank.
Op 4 maart 2014 heeft het LJ&R schriftelijk haar aanvullende standpunt ingediend.
Dit standpunt komt erop neer dat - hoewel er overeenstemming lijkt te zijn met de moeder en de vader dat het persoonlijkheidsonderzoek van de minderjarige door de Opvoedpoli zal worden uitgevoerd - het LJ&R toch vervangende toestemming van de rechtbank verzoekt om te voorkomen dat het onderzoek opnieuw vertraging oploopt. Hierbij is aangegeven dat de moeder in het verleden herhaaldelijk haar toestemming alsnog niet heeft gegeven of weer heeft ingetrokken en dat het LJ&R daardoor haar huidige toezegging om mee te werken aan het onderzoek onvoldoende acht.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Het verzoek in de zaak met rekest-/zaaknummer JE RK 14-73 / C/09/458242 strekt tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een residentiële voorziening tot einde ondertoezichtstelling en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Als bijlage bij de stukken van 4 maart 2014 is het indicatiebesluit d.d. 23 januari 2014, met onderbouwing, overgelegd.
Van de zijde van het LJ&R is ter zitting van 18 maart 2014 meegedeeld dat het de bedoeling is dat het verblijf van de minderjarige in [X] wordt gecontinueerd tijdens het onderzoek door de Opvoedpoli en in afwachting van het resultaat daarvan.
Aangegeven is dat het onderzoek nog moet worden opgestart en ongeveer drie maanden zal duren. Een uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 12 juli 2014, is zeker nodig.
De minderjarige heeft een andere problematiek dan de overige kinderen in het gezin. Het resultaat van het onderzoek is belangrijk voor het vervolgtraject. Tijdens het onderzoek kan de Opvoedpoli een ambulante behandeling van de minderjarige opstarten.
Verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
Het namens de moeder ingediende verzoek in de zaak met rekest-/zaaknummer
JE RK 14-380 / C/09/460191 strekt tot vervallen verklaring van de d.d. 17 december 2013 door het LJ&R gegeven schriftelijk aanwijzing inzake de omgang tussen de moeder en de minderjarige.
Primair is gesteld dat het besluit onrechtmatig is, nu het onbevoegd is genomen. Bureau Jeugdzorg had de aanwijzing dienen te geven. Tevens is gesteld dat er niet is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, nu Bureau Jeugdzorg heeft verzuimd een vooraankondiging te sturen.
Ook is er gesteld dat er sprake lijkt te zijn van misbruik van gezag, nu de uitvoerder van de ondertoezichtstelling de term gezinsvoogd hanteert terwijl dit geen wettelijke term is.
De ouders worden hierdoor in hun gezagspositie aangetast. De wettelijke term is gezinsvoogdijwerker. Verzocht wordt een dwangsom op te leggen van € 1.000,- per keer dat de onwettige term gezinsvoogd wordt gebruikt tot een maximum van € 50.000,-. Aan een inhoudelijke beoordeling van de aanwijzing komt de gemachtigde van de moeder niet toe.
Ten slotte wordt verzocht het LJ&R in de proceskosten te veroordelen.
Verweer moeder
Namens de moeder deelt de heer [B] ter terechtzitting van 18 maart 2014 mee dat er geen noodzaak meer is voor de vervangende toestemming medische behandeling, nu er een overeenkomst ligt over het onderzoek van de minderjarige door de Opvoedpoli. Deze overeenkomst is dusdanig vormgegeven dat de noodzaak van vervangende toestemming door de rechtbank ontbreekt. Namens de moeder verzoekt de heer [B] dan ook dit verzoek af te wijzen.
Tevens verzoekt de heer [B] ter terechtzitting opheffing van de ondertoezichtstelling, gelet op het verslag van de bijzondere curator. Gesteld is dat het LJ&R al twee jaar niet meer in het belang van de minderjarige handelt en dat de bijzondere curator zijn belangen verder kan behartigen, niet alleen in deze procedure, maar ook daarbuiten. De verdere benoeming van de bijzondere curator wordt dan ook verzocht teneinde de belangen van de minderjarige te blijven behartigen. Mocht de rechtbank niet besluiten tot opheffing van de ondertoezichtstelling, dan wordt overdracht aan een andere gezinsvoogdij-instelling verzocht. Er is geen vertrouwen meer in het LJ&R.
Bovendien voldoen de rapporten van het LJ&R blijkens het rapport van de Kinderombudsman d.d. 10 december 2013 niet aan de eisen die de Kinderombudsman daaraan stelt. De rechtbank is dan ook al die jaren verkeerd voorgelicht.
Nu de moeder het eens is met het verblijf van de minderjarige in [X] tijdens het onderzoek van de Opvoedpoli, zijn Bureau Jeugdzorg en het LJ&R niet meer nodig.
De moeder verzet zich dan ook primair tegen de toewijzing van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige. Subsidiair verzoekt de moeder de machtiging niet langer dan voor een periode van drie maanden, namelijk de periode waarin het onderzoek van de Opvoedpoli moet zijn uitgevoerd, toe te wijzen.
De minderjarige zou per direct naar huis kunnen met ondersteuning vanuit de Opvoedpoli en eveneens met ambulante behandeling vanuit de Opvoedpoli. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt ook dat de minderjarige graag naar huis terugwil.
Ten aanzien van de vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing handhaaft de heer [B] namens de moeder zijn reeds op schrift gesteld standpunt en verzet hij zich er stellig tegen om de nieuwe schriftelijke aanwijzing d.d. 10 maart 2014 in het onderhavige verzoek tot vervallen verklaring te betrekken.
De moeder heeft ter zitting van 18 maart 2014 meegedeeld dat zij geen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige meer wil en dat de benoeming van een bijzondere curator, die de belangen van de minderjarige behartigt, en onderzoek en ondersteuning vanuit de Opvoedpoli voldoende moeten zijn. De moeder heeft aangegeven dat zij van Bureau Jeugdzorg in het verleden geen hulp heeft gehad en dat zij ook geen vertrouwen meer heeft in het LJ&R.

Verweer vader

Mr. Salhi deelt allereerst mee dat de vader van de behandeling van de zaken ter zitting van heden op de hoogte is, maar dat hij vanwege zijn werk verhinderd is ter zitting te verschijnen.
Mr Salhi bepleit namens de vader afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming medische behandeling, nu alle partijen het eens zijn met het persoonlijkheidonderzoek van de minderjarige door de Opvoedpoli. Ook het toekomstperspectief zal in dit onderzoek worden meegenomen.
Mr. Salhi heeft voorts meegedeeld dat de vader het eens is met het verblijf van de minderjarige in het logeerhuis gedurende het onderzoek door de Opvoedpoli, maar dat dit verblijf in het vrijwillige kader kan plaatsvinden. De vader zal alles doen om het traject bij de Opvoedpoli goed te laten verlopen. Mocht de rechtbank besluiten dat de machtiging tot uithuisplaatsing wel wordt verleend, dan niet langer dan voor een periode van drie maanden.
De belangen van de minderjarige zijn steeds niet vooropgesteld en nu is duidelijk dat hij alleen maar naar huis wil. Er zijn, aldus de vader, ook geen contra indicaties meer om de minderjarige bij de moeder thuis te laten verblijven.
Voorts is door mr. Salhi meegedeeld dat de vader het verzoek van de zijde van de moeder tot verdere benoeming van de bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te blijven behartigen ondersteunt.
Primair wordt ook het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling ondersteund en subsidiair stelt ook de vader dat het mandaat van het LJ&R zou moeten worden ingetrokken en dat een ander Bureau Jeugdzorg de begeleiding over zou moeten nemen. Het LJ&R werkt volgens de vader alleen maar tegen.
Verweer LJ&R ten aanzien van het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 december 2013 en het ter zitting gedane verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling
Op 21 februari 2014 heeft het LJ&R schriftelijk het standpunt ten aanzien van het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 december 2013 uiteengezet.
Dit standpunt is als bijlage gevoegd bij het schrijven van het LJ&R d.d. 4 maart 2014.
Het komt er - ten aanzien van de formele bezwaren kort weergegeven - op neer dat door Bureau Jeugdzorg aan het LJ&R mandaat is verleend tot het uitvoeren van de (voorlopige) ondertoezichtstelling waaronder begrepen het geven van een schriftelijke aanwijzing.
Het LJ&R heeft de aanwijzing derhalve bevoegd gegeven. Het ter uitvoering van de
Wet op de Jeugdzorg vastgestelde Mandaatbesluit en het tussen Bureau Jeugdzorg en het LJ&R geldende mandaatbesluit zijn bij de stukken gevoegd.
Voorts is aangegeven dat het LJ&R inderdaad heeft verzuimd een vooraankondiging te doen, maar dat dit geen wettelijke vereiste is voor het geven van een aanwijzing en dat het beginsel van hoor en wederhoor dan ook niet is geschonden.
Met een vooraankondiging d.d. 28 februari 2014 en een nieuwe schriftelijke aanwijzing
d.d. 10 maart 2014 is een eventueel verzuim bovendien inmiddels hersteld.
Van het gestelde misbruik maken van gezag door het gebruiken van de term gezinsvoogd is volgens het LJ&R geen sprake. De term gezinsvoogd mag wel degelijk worden gebruikt en wordt zelfs al bijna 100 jaar gebruikt en niet is gebleken dat deze term wordt gebruikt om derden te verleiden tot het geven van informatie zonder toestemming van de moeder en/of de vader. Er is dan ook geen enkele grond voor het opleggen van een dwangsom. Voor verdere inhoudelijke motivering wordt verwezen naar de nieuwe vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing, zoals reeds genoemd.
Ten aanzien van het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling heeft het LJ&R aangegeven dat uit het bij schrijven van 4 maart 2014 meegezonden plan van aanpak blijkt dat er nog steeds sprake is van een bedreigde ontwikkeling van de minderjarige en dat hieraan nu eindelijk wordt gewerkt door middel van het geplande onderzoek.
Tijdens dit onderzoek zal ook het toekomstperspectief van de minderjarige aan de orde komen.
Het LJ&R heeft er geen vertrouwen in dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige in het vrijwillige kader wordt opgelost en wijst in dit verband op ervaringen uit het verleden.

Beoordeling

Pleegouders
De (voormalige) pleegouders hebben bij schrijven d.d. 10 maart 2014, met bijlage, hun standpunt weergegeven.
Opheffing ondertoezichtstelling en vervanging gezinsvoogdij-instelling
Namens de moeder is ter zitting mondeling verzocht de ondertoezichtstelling op te heffen. Namens de vader is dit verzoek ondersteund.
In artikel 1:265, eerste lid, BW is bepaald dat verzoeken op grond van artikel 254, vijfde lid, en de artikelen 256-264 BW schriftelijk moeten worden gedaan.
De opheffing van de ondertoezichtstelling is een verzoek krachtens artikel 1:256, vierde lid, BW en moet derhalve schriftelijk worden ingediend.
De rechtbank verklaart de moeder en de vader dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot opheffing van de ondertoezichtstelling.
Ook het verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling, zoals ter zitting van de zijde van de moeder – met instemming van de zijde van de vader – mondeling gedaan, moet schriftelijk worden ingediend, nu het een verzoek ex artikel 254, vijfde lid, BW betreft. De moeder en de vader worden in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Vervangende toestemming medische behandeling
Ingevolge art. 1:264 BW kan de kinderrechter (lees ook: rechtbank) op verzoek van Bureau Jeugdzorg (lees ook: het LJ&R) vervangende toestemming verlenen voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar als de ouders niet instemmen met die behandeling, mits de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid te voorkomen.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor twee vragen. De eerste vraag is of het persoonlijkheidsonderzoek en de behandeling vanuit de Opvoedpoli vallen onder het begrip medische behandeling. Voorts moet de vraag worden beantwoord of de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat de eerste vraag positief moet worden beantwoord.
Wanneer een minderjarige medisch onderzoek of medische behandeling behoeft, is in beginsel de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) van toepassing. Voor uitleg van het begrip medische behandeling sluit de rechtbank aan bij de uitleg die in deze wet wordt gegeven. Dat betekent dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunde wordt verstaan ‘alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – ertoe strekkende een persoon van een ziekte te genezen, een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen’.
Een persoonlijkheidonderzoek en een behandeling vanuit de Opvoedpoli vallen onder deze begripsomschrijving en zijn derhalve aan te merken als medische behandeling in de zin van artikel 1:264 BW.
Ook de tweede vraag wordt door de rechtbank positief beantwoord.
Onderzoek naar de gedragsproblemen van de minderjarige is dringend noodzakelijk alsook het volgen van de juiste behandeling terzake van zijn problematiek, waarbij van groot belang is dat het toekomstperspectief van de minderjarige in het onderzoek wordt meegenomen.
Hoewel van de zijde van de moeder en de vader ter zitting is gesteld dat er overeenstemming is over het onderzoek en de behandeling door de Opvoedpoli, is het de rechtbank ter zitting gebleken dat deze instemming er weliswaar thans formeel is, maar dat partijen inhoudelijk niet op één lijn lijken te zitten.
Gelet hierop en ook gelet op de gebeurtenissen in het verleden, waarbij eerder gegeven toestemming weer werd ingetrokken, zal de rechtbank de verzochte medische toestemming verlenen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Namens de vader en door de moeder is ter terechtzitting aangegeven dat zij instemmen met de huidige verblijfplaats van de minderjarige in [X] gedurende het onderzoek van de Opvoedpoli, zodat daarvoor een machtiging thans niet noodzakelijk is. Subsidiair stemmen zowel de moeder als de vader in met het verlenen van de machtiging voor de periode van drie maanden.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt zij in het bijzonder dat het in het belang van de minderjarige is dat hij tijdens het onderzoek bij de Opvoedpoli in een rustige en stabiele woonomgeving, zijnde [X], verblijft. Te meer nu absoluut nog niet duidelijk is wat het toekomstperspectief zal zijn en of plaatsing van de minderjarige bij de moeder thuis aan de orde zal zijn.
Nu de ondertoezichtstelling op 12 juli 2014 expireert en het onderzoek bij de Opvoedpoli een aantal maanden in beslag zal nemen, zal de rechtbank de gevraagde machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling verlenen.
Verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het LJ&R bevoegd is namens Bureau Jeugdzorg in en buiten rechte op te treden, dus ook ten aanzien van het geven van schriftelijke aanwijzingen.
Dit standpunt van de rechtbank is bevestigd door de van de zijde van het LJ&R overgelegde stukken, te weten het ter uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg vastgestelde Mandaatbesluit en het tussen Bureau Jeugdzorg en het LJ&R geldende mandaatbesluit gedateerd 26 april 2011.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de formele bezwaren die van de zijde van de moeder zijn aangevoerd maken dat de schriftelijk aanwijzing moet worden vernietigd dan wel vervallen moet worden verklaard.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
De rechtbank overweegt daartoe dat het beroep zich enkel richt tegen de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 december 2013 en dat dit beroep thans ongegrond moet worden verklaard, nu deze aanwijzing inmiddels door de LJ&R is ingetrokken en vervangen door de schriftelijke aanwijzing d.d. 10 maart 2014. Aan deze aanwijzing is een schriftelijke vooraankondiging voorafgegaan en derhalve voldoet deze aanwijzing aan de vereisten die de Algemene wet bestuursrecht hieraan stelt. Hiermee is aan de formele bezwaren van de zijde van de moeder tegemoet gekomen.
Nu van de zijde van de moeder ter terechtzitting van 18 maart 2014 expliciet is aangegeven dat zij thans geen inhoudelijk verweer tegen de schriftelijk aanwijzing van 10 maart 2014 wil voeren, resteert de rechtbank niets anders dan het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 december 2013 ongegrond te verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Bijzondere curator
De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 3 februari 2014 de bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige in de onderhavige procedures te behartigen. De bijzondere curator heeft aan haar opdracht voldaan, zoals blijkt uit het rapport van de bijzondere curator d.d. 14 maart 2014.
De rechtbank ziet ambtshalve geen verdere taak voor de bijzondere curator weggelegd.
De rechtbank komt niet toe aan het verzoek tot verdere benoeming van een bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te blijven behartigen, nu zij de verzoeken tot opheffing van de ondertoezichtstelling niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing:
De rechtbank:
verklaart de moeder en de vader niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot opheffing van de ondertoezichtstelling;
verklaart de moeder en de vader niet-ontvankelijk in hun verzoeken tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling;
verleent vervangende toestemming tot het verrichten van een medische behandeling van voormelde minderjarige, te weten onderzoek en behandeling bij de Opvoedpoli;
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 1 april 2014 tot 12 juli 2014, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit
d.d. 23 januari 2014 en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.L. Strop, voorzitter, en mrs. M. Dam en
P. de Haan, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014, in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.