ECLI:NL:RBDHA:2014:3933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
AWB-12_8089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de kwalificatie van een ongeval tijdens militaire training als bedrijfsongeval of dienstongeval

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 april 2014, staat de kwalificatie van een ongeval tijdens een militaire training centraal. Eiser, een sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Landmacht, had tijdens de basisopleiding vrije val een ongeval waarbij hij letsel aan zijn rechterschouder opliep. Het primaire besluit van de minister van Defensie, dat deze gebeurtenis als een medische aangelegenheid kwalificeerde, werd door eiser betwist. Hij stelde dat het ongeval een dienstongeval was, omdat parachutespringen voor hem geen onderdeel uitmaakte van de militaire basisvaardigheden, maar van de bovv (bijzondere opleiding). De rechtbank oordeelde dat de minister het primaire besluit terecht had herroepen en het ongeval als een bedrijfsongeval had gekwalificeerd. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling of sprake was van een dienstongeval afhankelijk is van de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, en dat niet is aangetoond dat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet zijn nageleefd. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de parachutesprong onder onveilige omstandigheden had plaatsgevonden. De rechtbank gaf de minister de gelegenheid om eventuele gebreken in de besluitvorming te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en stelde een termijn voor herstel van de besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 12/8089

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.O. Hooning-Abbas),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2011 (primaire besluit) heeft verweerder een eiser op 2 juli 2011 overkomen gebeurtenis waarbij eiser letsel heeft opgelopen aan zijn rechterschouder, aangemerkt als een medische aangelegenheid.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 december 2011 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 juli 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een andere beslissing daarvoor in de plaats gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 augustus 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 13 maart 2014 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij eiser, sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Landmacht en ingedeeld bij het Korps Commandotroepen (KCT), is tijdens de basisopleiding vrije val (bovv), bij het maken van een tweede backloop tijdens de vrije val, de rechterarm uit de kom geschoten, waardoor hij niet meer in staat was zijn hoofdparachute te openen en hij met zijn linkerhand de reserveparachute heeft geopend en het circuit en landing met een arm heeft uitgevoerd. Eiser is hiervoor medisch behandeld.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de gebeurtenis gekwalificeerd als een bedrijfsongeval en niet als een dienstongeval, zoals door eiser betoogd.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij blijft van mening dat sprake is van een dienstongeval. Zijn argument daarvoor is dat parachutespringen voor wie is ingedeeld bij het KCT geen onderdeel uitmaakt van de militaire basisvaardigheden (MBV), maar van de bovv. Eiser betoogt dat het hem overkomen ongeval het gevolg is van het onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden uitoefenen van de militaire dienst. Het onderwijzen hiervan behoort tot het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden. Verder heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
3.
In artikel 7 van het Besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) wordt, kort gezegd, bij ontslag een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen toegekend aan de militair bij wie een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld. Onder invaliditeit met dienstverband wordt ingevolge artikel 2, derde lid van het Besluit AO/IV, voor zover hier van belang, verstaan een invaliditeit die het gevolg is van de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt tot de buitengewone omstandigheden mede gerekend het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden, teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico, een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.
4.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat zijn rechterschouder volledig is hersteld en dat hij inmiddels de kwalificatie behorende bij de bovv heeft behaald.
5.
Tussen partijen is in geschil of bij een ongeval tijdens de bovv van eiser sprake was van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
6.
In zijn uitspraak van 14 maart 2013 (LJN BZ4349) heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) overwogen dat ter beantwoording van de vraag of van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV sprake is, het volgende van belang is.
Normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair is het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/IV geschiedt dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.
De Raad heeft daaraan toegevoegd dat niet is uitgesloten dat een ongeval, waarbij sprake is geweest van het oefenen van militaire basisvaardigheden van vaktechnische aard, kan worden aangemerkt als een dienstongeval. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 8 december 2008 (LJN BG9497) heeft overwogen is immers beslissend of het oefenen van de desbetreffende vaardigheid daadwerkelijk gebeurde onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Niet valt in te zien waarom specifieke basisvaardigheden van vaktechnische aard niet ook zouden kunnen worden getraind onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het oefenen van militaire basisvaardigheden van meer algemene aard. Immers, evenmin valt in te zien waarom algemene militaire basisvaardigheden niet zouden kunnen worden getraind onder oorlogsnabootsende omstandigheden.
7.
De rechtbank onderschrijft het onder punt 2 weergegeven standpunt van eiser niet. Zoals hiervoor onder punt 6 overwogen is niet doorslaggevend of het afleggen van de bovv als het oefenen van een militaire basisvaardigheid moet worden aangemerkt. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Raad acht de rechtbank doorslaggevend of tijdens het afleggen van de bovv sprake was van een situatie waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Niet in geschil is dat bij het afleggen van bovv een begeleidend instructeur aanwezig was. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat de parachutesprong plaatsvond onder omstandigheden waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. Geen betekenis komt toe aan het feit dat eiser de bovv heeft ervaren als een zowel fysiek als mentaal bijzonder intensieve opleiding.
8.
Geconcludeerd wordt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eiser overkomen ongeval niet plaatsvond in een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV. Verweerder heeft terecht besloten om het ongeval aan te merken als een bedrijfsongeval.
9.
Eiser heeft een beroep gedaan op een beslissing op bezwaar van 29 september 2011 betreffende een collega militair van wie een parachuteongeval alsnog werd aangemerkt als een dienstongeval. Redengevend daarvoor was, als vermeld in het proces-verbaal van ongeval dat bij een oefening parachute springen vrije val een linker enkel blessure was opgelopen omdat er op het contactpunt bij de landing een verhoging of verhoogde drainagepijp in het terrein was waar hij achter bleef haken door de voorwaartse snelheid.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder er ter zitting op gewezen dat de casus waarop eiser een beroep doet niet gelijk is aan die van eiser. Met deze verklaring heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de onder 6 genoemde rechtspraak niet overtuigend gemotiveerd waarom de bij de parachutesprongoefening tijdens de vrije val opgelopen schouderblessure niet en de bij de landing opgelopen enkelblessure wel kwalificeert als dienstongeval. Omdat dit gebrek in beginsel kan worden hersteld, zal de rechtbank verweerder, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, in de gelegenheid stellen dit gebrek te herstellen.
10.
De rechtbank laat het aan verweerder over op welke wijze het gebrek wordt getracht te herstellen. Dat kan door middel van het nemen van een wijzigingsbesluit, maar ook door het inzenden van een schriftelijk stuk waarin gemotiveerd wordt toegelicht op welke wijze het gebrek is hersteld. Indien verweerder onverhoopt van de hiervoor onder punt 8 genoemde herstelgelegenheid geen gebruik wenst te maken dan dient hij dit binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank schriftelijk mee te delen. In dat geval zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
11.
De rechtbank houdt gezien het voorgaande iedere verdere beslissing aan.

Tussenbeslissing

De rechtbank:

1.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee maanden na de dag van bekendmaking van deze tussenuitspraak de gebreken in de besluitvorming te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank onder punt 9 en 10 heeft overwogen, of om binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank schriftelijk mee te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, mr. B. Meijer, lid, en mr. S. van Groningen, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2014.
er

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen (nog) geen hoger beroep instellen.