ECLI:NL:RBDHA:2014:3847
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Georgische burger afgewezen op basis van onvoldoende zwaarwegend relaas en motiveringsgebreken
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een burger uit Georgië. De verzoeker had op 6 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 14 februari 2014 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid in Georgië werd bedreigd en mishandeld, en dat hij niet in staat was om bescherming van de autoriteiten in te roepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het asielrelaas van de verzoeker geloofwaardig was, maar dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom het relaas niet zwaarwegend genoeg werd geacht voor het verlenen van asiel. De rechter wees op de motiveringsgebreken in het besluit van de IND, met name in de beoordeling van de maatschappelijke en sociale situatie van de verzoeker in Georgië. De voorzieningenrechter concludeerde dat de IND niet adequaat had gereageerd op de recente ontwikkelingen in Georgië na 2012, en dat de verzoeker niet voldoende bescherming kon verwachten van de autoriteiten daar. De rechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de IND en droeg de IND op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 974 werden begroot. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.