ECLI:NL:RBDHA:2014:3782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
09-777436-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan bewijs van ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 1 november 2012 zou hebben gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden met gesloten deuren en heeft de verklaringen van de verdachte, de benadeelde partij en de getuigen in overweging genomen.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig zou worden verklaard, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen plaatsvonden tussen jongeren van vergelijkbare leeftijd en dat er geen sprake was van dwang of een affectieve relatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de seksuele handelingen in de context van de sociaal-ethische normen van jongeren moeten worden bezien.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777436-13
Datum uitspraak: 6 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. de Ceuninck van Capelle en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J-F. Grégoire, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 1 november 2012
te [plaats], althans in Nederland, met[slachtoffer] [geboortedatum]
), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren had bereikt, buiten echt, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans een maal, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, die (tellkens) bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)(telkens)
- de borst(en) en/of de billen, althans het lichaam van die [slachtoffer] betast en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Begin januari 2013 komt de vader van [slachtoffer] (verder:[slachtoffer]) bij de politie voor een informatief gesprek met zedenrechercheurs. De vader vertelt dat [slachtoffer] – die tijdens het gebeuren ouder was dan twaalf jaar maar jonger dan zestien jaar – seksueel zou zijn misbruikt door meerdere jongens. De vader geeft aan geen aangifte te willen doen omdat [slachtoffer] bang is. Begin februari 2013 stapt [slachtoffer] zelf naar de politie. Ook zij heeft een informatief gesprek met zedenrechercheurs. [slachtoffer] geeft aan door meerdere jongens seksueel te zijn misbruikt. Zij wil in eerste instantie slechts melding doen van hetgeen haar is overkomen.
In april 2013 doet [slachtoffer] alsnog aangifte tegen een aantal jongens, waaronder de verdachte en medeverdachte [A]. [slachtoffer] geeft aan geen aangifte tegen medeverdachte [B] te willen doen omdat hij haar, in tegenstelling tot de andere jongens, niet gekwetst heeft en hij ook niet altijd iets heeft gedaan. [slachtoffer] verklaart uitgebreid over hetgeen haar is overkomen. Zij zou gedurende een langere periode met een aanzienlijk aantal jongens seksuele handelingen hebben verricht. Deze seksuele handelingen bestonden onder meer uit het pijpen van meerdere jongen, het hebben van (vaginale) seks met meerdere jongens en het zich laten vingeren door meerdere jongens. Voorts zouden haar borsten en billen zijn betast door meerdere jongens.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich met zijn medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met[slachtoffer], die toen ouder was dan twaalf jaar, maar jonger was dan zestien jaar.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. Allereerst ontkent de verdachte [slachtoffer] gevingerd en betast te hebben. Voorts heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie, gesteld dat de verdachte weliswaar door [slachtoffer] is gepijpt, maar dat het ontuchtige karakter van de verrichte seksuele handelingen ontbreekt. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een minimaal leeftijdsverschil tussen de nog zeer jonge verdachte en [slachtoffer] en dat geen dwang is toegepast door de verdachte en zijn vrienden. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de seksuele handelingen op ongeveer vijf afzonderlijke tijdstippen hebben plaatsgevonden en dat [slachtoffer] na die eerste keer derhalve nog vier keer vrijwillig naar de verdachte en zijn vrienden is gegaan. [slachtoffer] was er makkelijk toe te bewegen om seksuele handelingen te verrichten en toonde telkens weinig weerstand. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte de indruk had dat [slachtoffer] instemde met de handelingen en dat hij niet het idee had iets fout te doen. Het ten laste gelegde feit kan volgens de raadsman derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld. In de zomervakantieperiode van 2012 zijn te[plaats] op verschillende tijdstippen seksuele handelingen verricht tussen aangeefster [slachtoffer] enerzijds en de verdachte, zijn medeverdachten en verschillende andere jongens anderzijds. Via social media is regelmatig contact geweest tussen [slachtoffer] en verschillende jongens uit de vriendenkring van de verdachte. Over en weer werd dan het initiatief genomen om bij elkaar te komen om te ‘chillen’. Niet is gebleken dat vooraf afspraken werden gemaakt over het verrichten van seksuele handelingen. De eerste ontmoetingen verliepen zonder dat er seksuele handelingen werden verricht. Na een paar keer kwam hierin verandering. Blijkens de aangifte en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft [slachtoffer] de verdachte en zijn medeverdachten op hun verzoek bij een aantal (drie tot vijf) ontmoetingen gepijpt. Ook is [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachten gevingerd en betast. De verdachte ontkent dit laatste, maar de verklaringen van [slachtoffer] en de medeverdachten wijzen hier wel op.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de in casu verrichtte handelingen een ontuchtig karakter hebben, strijdig zijn met de sociaal-ethische norm, en als zodanig strafbaar zijn in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Uit de jurisprudentie blijkt dat het in belangrijke mate aan de feitenrechter is voorbehouden om een weging en waardering van de omstandigheden van het geval te maken. Voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vraag acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Tussen [slachtoffer] en de verdachte en zijn medeverdachten was geen sprake van een affectieve relatie. Zij hadden elkaar enkele keren ontmoet voordat de seksuele handelingen plaatsvonden, maar kenden elkaar niet zo goed.
De seksuele handelingen werden verricht tussen jongeren die in leeftijd weinig van elkaar verschilden. [slachtoffer] was in die zomervakantieperiode van 2012 veertieneneenhalf jaar oud, de verdachte net zestien en zijn medeverdachten vijftien en zestien jaar, zodat het leeftijdsverschil gering was. Niet is gebleken dat [slachtoffer] een minder begaafd, beïnvloedbaar meisje is.
Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het algemeen bekend is dat het onder jongeren in de leeftijdscategorie van [slachtoffer] en de verdachte en zijn medeverdachten vaker voorkomt dat wordt geëxperimenteerd met seksuele handelingen. Weliswaar gingen de in casu gepleegde handelingen ver, maar rekening moet worden gehouden met een verschuiving in de sociaal-ethische norm, die ook in de rechtspraak wordt erkend. Jongeren verrichten op een steeds jongere leeftijd seksuele handelingen met elkaar. Via de sociale media wordt hier onderling veelvuldig over gecommuniceerd.
De verdachte en de medeverdachten waren blijkens hun verklaringen niet eerder seksueel actief en voorts blijkt uit de ten aanzien van de verdachte opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming dat niet is gebleken van seksueel afwijkend gedrag.
Niet is komen vast te staan dat de verrichtte seksuele handelingen onvrijwillig hebben plaatsgevonden. Hoewel de verdachte samen met zijn vrienden was en [slachtoffer] alleen, blijkt niet dat [slachtoffer] werd gedwongen de handelingen te verrichten. Ook blijkt nergens uit dat het [slachtoffer], eenmaal ter plaatse, werd belet om weg te gaan, ook niet als de seksuele handeling tussen haar en (mede)verdachte zich naar een ander verplaatste. Bovendien kwam [slachtoffer], na de eerste keer dat er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden, telkens weer vrijwillig naar de verdachte en zijn medeverdachten toe, terwijl zij er ook voor had kunnen kiezen niet meer naar hen toe te gaan.
Voorts leidt de rechtbank deze vrijwilligheid af uit de navolgende omstandigheden.
Reeds geruime tijd voordat [slachtoffer] zich seksueel inliet met de verdachte verrichtte zij – vergaande – seksuele handelingen met andere jongens. Op basis van het politie proces-verbaal kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer] ook geruime tijd – namelijk tot begin 2013 – nadat de seksuele handelingen met de verdachte en zijn medeverdachten waren opgehouden, is doorgegaan met het verrichten van seksuele handelingen met andere jongens. In april 2013 heeft [slachtoffer] uiteindelijk aangifte gedaan van de in de zomervakantieperiode van 2012 verrichtte seksuele handelingen. Mede gelet op het verstrijken van de geruime periode tussen het plaatsvinden van de seksuele handelingen en de uiteindelijke aangifte acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen in de zomerperiode van 2012 onvoldoende duidelijk heeft gemaakt aan de verdachte en zijn medeverdachten dat zij niet achter de verrichtte seksuele handelingen stond.
De rechtbank onderkent de ernst van de gebeurtenissen en de impact die deze gebeurtenissen uiteindelijk hebben gehad en nog steeds hebben op [slachtoffer], zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring. De rechtbank is echter gelet op voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de vraag of de in casu verrichtte seksuele handelingen een ontuchtig karakter hebben, ontkennend moet worden beantwoord. De wetgever beoogt bescherming te bieden aan jongeren onder de zestien tegen het verrichten en ondergaan van seksuele handelingen. Deze bescherming geldt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voor [slachtoffer] maar evenzeer voor de jeugdige verdachte en zijn medeverdachten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2000,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade.
4.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1500,- ten behoeve van de benadeelde partij genaamd[slachtoffer]
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, behoort te worden gematigd. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij ter ondersteuning van de vordering verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin een bedrag van € 1000,- aan immateriële schadevergoeding is toegewezen. De raadsman heeft betoogd dat er geen aanknopingspunten in het onderhavige feitencomplex zijn te vinden die een afwijking van het in de genoemde zaak toegewezen bedrag rechtvaardigen, zodat een bedrag van maximaal € 1000,- voor toewijzing in aanmerking zou moeten komen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit, waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.G.J. Brink, kinderrechter,
en mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2014.