Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld. In de zomervakantieperiode van 2012 zijn te[plaats] op verschillende tijdstippen seksuele handelingen verricht tussen aangeefster [slachtoffer] enerzijds en de verdachte, zijn medeverdachten en verschillende andere jongens anderzijds. Via social media is regelmatig contact geweest tussen [slachtoffer] en verschillende jongens uit de vriendenkring van de verdachte. Over en weer werd dan het initiatief genomen om bij elkaar te komen om te ‘chillen’. Niet is gebleken dat vooraf afspraken werden gemaakt over het verrichten van seksuele handelingen. De eerste ontmoetingen verliepen zonder dat er seksuele handelingen werden verricht. Na een paar keer kwam hierin verandering. Blijkens de aangifte en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft [slachtoffer] de verdachte en zijn medeverdachten op hun verzoek bij een aantal (drie tot vijf) ontmoetingen gepijpt. Ook is [slachtoffer] door de verdachte en zijn medeverdachten gevingerd en betast. De verdachte ontkent dit laatste, maar de verklaringen van [slachtoffer] en de medeverdachten wijzen hier wel op.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de in casu verrichtte handelingen een ontuchtig karakter hebben, strijdig zijn met de sociaal-ethische norm, en als zodanig strafbaar zijn in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Uit de jurisprudentie blijkt dat het in belangrijke mate aan de feitenrechter is voorbehouden om een weging en waardering van de omstandigheden van het geval te maken. Voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vraag acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Tussen [slachtoffer] en de verdachte en zijn medeverdachten was geen sprake van een affectieve relatie. Zij hadden elkaar enkele keren ontmoet voordat de seksuele handelingen plaatsvonden, maar kenden elkaar niet zo goed.
De seksuele handelingen werden verricht tussen jongeren die in leeftijd weinig van elkaar verschilden. [slachtoffer] was in die zomervakantieperiode van 2012 veertieneneenhalf jaar oud, de verdachte net zestien en zijn medeverdachten vijftien en zestien jaar, zodat het leeftijdsverschil gering was. Niet is gebleken dat [slachtoffer] een minder begaafd, beïnvloedbaar meisje is.
Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het algemeen bekend is dat het onder jongeren in de leeftijdscategorie van [slachtoffer] en de verdachte en zijn medeverdachten vaker voorkomt dat wordt geëxperimenteerd met seksuele handelingen. Weliswaar gingen de in casu gepleegde handelingen ver, maar rekening moet worden gehouden met een verschuiving in de sociaal-ethische norm, die ook in de rechtspraak wordt erkend. Jongeren verrichten op een steeds jongere leeftijd seksuele handelingen met elkaar. Via de sociale media wordt hier onderling veelvuldig over gecommuniceerd.
De verdachte en de medeverdachten waren blijkens hun verklaringen niet eerder seksueel actief en voorts blijkt uit de ten aanzien van de verdachte opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming dat niet is gebleken van seksueel afwijkend gedrag.
Niet is komen vast te staan dat de verrichtte seksuele handelingen onvrijwillig hebben plaatsgevonden. Hoewel de verdachte samen met zijn vrienden was en [slachtoffer] alleen, blijkt niet dat [slachtoffer] werd gedwongen de handelingen te verrichten. Ook blijkt nergens uit dat het [slachtoffer], eenmaal ter plaatse, werd belet om weg te gaan, ook niet als de seksuele handeling tussen haar en (mede)verdachte zich naar een ander verplaatste. Bovendien kwam [slachtoffer], na de eerste keer dat er seksuele handelingen hadden plaatsgevonden, telkens weer vrijwillig naar de verdachte en zijn medeverdachten toe, terwijl zij er ook voor had kunnen kiezen niet meer naar hen toe te gaan.
Voorts leidt de rechtbank deze vrijwilligheid af uit de navolgende omstandigheden.
Reeds geruime tijd voordat [slachtoffer] zich seksueel inliet met de verdachte verrichtte zij – vergaande – seksuele handelingen met andere jongens. Op basis van het politie proces-verbaal kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer] ook geruime tijd – namelijk tot begin 2013 – nadat de seksuele handelingen met de verdachte en zijn medeverdachten waren opgehouden, is doorgegaan met het verrichten van seksuele handelingen met andere jongens. In april 2013 heeft [slachtoffer] uiteindelijk aangifte gedaan van de in de zomervakantieperiode van 2012 verrichtte seksuele handelingen. Mede gelet op het verstrijken van de geruime periode tussen het plaatsvinden van de seksuele handelingen en de uiteindelijke aangifte acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen in de zomerperiode van 2012 onvoldoende duidelijk heeft gemaakt aan de verdachte en zijn medeverdachten dat zij niet achter de verrichtte seksuele handelingen stond.
De rechtbank onderkent de ernst van de gebeurtenissen en de impact die deze gebeurtenissen uiteindelijk hebben gehad en nog steeds hebben op [slachtoffer], zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring. De rechtbank is echter gelet op voorgaande feiten en omstandigheden van oordeel dat de vraag of de in casu verrichtte seksuele handelingen een ontuchtig karakter hebben, ontkennend moet worden beantwoord. De wetgever beoogt bescherming te bieden aan jongeren onder de zestien tegen het verrichten en ondergaan van seksuele handelingen. Deze bescherming geldt naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voor [slachtoffer] maar evenzeer voor de jeugdige verdachte en zijn medeverdachten.