ECLI:NL:RBDHA:2014:3779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
09-777420-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door minderjarige tegen vader in familierechtelijke relatie

Op 27 maart 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn vader en vernieling van diens eigendommen. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd ervan beschuldigd op 4 juli 2013 en 11 juli 2013 zijn vader te hebben mishandeld door hem met een telefoonstekker te raken en met een riem te slaan. Daarnaast werd hem verweten op 4 juli 2013 opzettelijk een deur en een tuinhek te hebben beschadigd. Tijdens de zitting op 13 maart 2014 heeft de verdachte bekend de feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangifte van de vader in overweging genomen, evenals de psychologische rapportages die de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een werkstraf van 56 uren geëist, met een voorwaardelijk deel van 40 uren. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de inspanningen die de verdachte en zijn vader hadden geleverd om de situatie te verbeteren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van de psychologen en de Raad voor de Kinderbescherming.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 56 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank besloot dat jeugdreclasseringsbegeleiding niet nodig was, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de verdachte en zijn vader. De uitspraak benadrukte het belang van verdere begeleiding en therapie voor de verdachte, om zijn gedrag te verbeteren en de relatie met zijn vader te herstellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777420-13
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 13 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Offers, en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. J.H.T. van Brunschot, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juli 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer], een telefoonstekker tegen het hoofd heeft gegooid en/of tegen het been heeft getrapt/geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, althans een persoon, te weten[slachtoffer], meermalen, althans eenmaal met een riem (met een gesp) heeft geslagen tegen de arm en het been, in elk geval het lichaam van [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 04 juli 2013 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een deur en een tuinhek, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (telkens) meermalen, althans eenmaal tegen die deur en dat hek aan te trappen/schoppen;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 4 juli 2013 vindt een incident plaats tussen de verdachte en zijn vader. De vader van de verdachte meldt aan de politie dat de verdachte geweld tegen hem heeft gebruikt en dat hij tevens geweld heeft gepleegd tegen een deur en een tuinhek, die daardoor beschadigd zijn geraakt. De politie komt ter plaatse en houdt de verdachte aan. Na te zijn verhoord, wordt de verdachte dezelfde dag heengezonden. Zeven dagen later ontvangt de politie opnieuw een melding dat de situatie tussen de verdachte en zijn vader is geëscaleerd. De vader van de verdachte vertelt dat de verdachte wederom geweld tegen hem heeft gebruikt. De verdachte wordt daarop weer aangehouden. De verdachte bekent zijn vader op beide data te hebben mishandeld. Ook bekent hij tegen de deur en het tuinhek te hebben getrapt.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn vader op 4 juli 2013 en op 11 juli 2013 en of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij zich op 4 juli 2013 heeft schuldig gemaakt aan de vernieling van een deur en een tuinhek.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewijsbaarheid van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
De verdachte heeft bekend de hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2014;
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL1633 2013089872-1, d.d. 4 juli 2013, opgenomen in het dossier met het nummer PL1630-2013093603, inhoudende de verklaring van[slachtoffer](p. 10);
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1633 2013089872-15, d.d. 8 juli 2013, opgenomen in het dossier met het nummer PL1630-2013093603, inhoudende de ambtsedige verklaring van hoofdagent van Politie Hollands Midden, [A ] (p. 14).
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2014;
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever, nummer PL1633-2013093603-19, d.d. 16 juli 2013, opgenomen in het dossier met het nummer PL1630-2013093603, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 75).
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2014;
  • een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, nummer PL1633 2013089872-1, d.d. 4 juli 2013, opgenomen in het dossier met het nummer PL1630-2013093603, inhoudende de verklaring van [slachtoffer](p. 10).
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 04 juli 2013 te[plaats] opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer], een telefoonstekker tegen het hoofd heeft gegooid en tegen het been heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 11 juli 2013 te[plaats] opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer], meermalen met een riem (met een gesp) heeft geslagen tegen de arm en het been, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 04 juli 2013 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een deur en een tuinhek, toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die deur en dat hek aan te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 56 uren, subsidiair 28 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de eis van de officier van justitie te matigen in die zin dat hij de rechtbank heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van zestien uren, subsidiair acht dagen jeugddetentie. De raadsman heeft betoogd dat met deze straf kan worden volstaan aangezien door de verdachte en zijn vader in de afgelopen periode zelf actie is ondernomen om de situatie te verbeteren. Het netwerk rond de minderjarige is ingeschakeld. De minderjarige krijgt begeleiding vanuit dit netwerk, met het doel om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De school van de minderjarige is ook ingeschakeld en verleent alle medewerking.
Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aan de verdachte geen jeugdreclasseringsbegeleiding op te leggen omdat de verdachte en zijn vader inmiddels voldoende hulpverlening ontvangen op vrijwillige basis en zij een gedegen netwerk hebben, zodat hulpverlening in een verplicht kader niet nodig is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich begin juli 2013 schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. De verdachte heeft zijn vader meermalen mishandeld. Door zo te handelen heeft de verdachte bij zijn vader pijn en letsel veroorzaakt. Het gedrag van de verdachte was respectloos en heeft zijn vader zeer gekwetst. Voorts heeft de verdachte tegen een deur en een tuinhek aan getrapt, waardoor deze beschadigd zijn geraakt. Ook dit feit wordt gekenmerkt door een gebrek aan respect voor zijn vader en diens eigendommen. De verdachte heeft getoond het gezag van zijn vader niet te accepteren en heeft zich, telkens als de aanwijzingen van zijn vader hem niet welgevallig waren, volledig laten gaan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 7 november 2013, opgesteld en ondertekend door[deskundige], GZ-psycholoog. In deze rapportage wordt onder meer geconcludeerd, verkort en zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een reactieve hechtingsstoornis en een periodiek explosieve stoornis. Ook lijdt hij aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en verminderde performale vermogens op cognitief niveau. Hiervan was ook sprake tijdens het plegen van de tenlastegelegde feiten. Door de hechtingsstoornis is de verdachte verminderd in staat om affectieve relaties aan te gaan. Hij heeft een egocentrische houding met een beperkt inlevingsvermogen en weinig empathie. Door de periodiek explosieve stoornis heeft de verdachte moeite zijn boosheid en impulsen te reguleren. Hij heeft weinig oplossingsvaardigheden en verliest makkelijk het overzicht. Door de beperkte cognitieve performale vermogens zal de verdachte impulsiever zijn, moeite hebben met oorzaak-gevolg relaties en zal hij moeite hebben de gevolgen van zijn gedrag te overzien en zijn behoeftebevrediging uit te stellen. Gezien de vastgestelde problematiek wordt geadviseerd om de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van het tenlastegelegde. Factoren die van negatieve invloed kunnen zijn op de recidivekans zijn de beperkte performale vermogens, de egocentrische houding, het beperkte inlevings- en empathisch vermogen, de beperkte vaardigheden de boosheid te reguleren en het lage zelfgevoel. Ook de toegeeflijke opvoedingsstijl van de vader en de zorgelijke vriendengroep verhogen de recidivekans. Begeleiding van de verdachte en de vader lijken in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Naast een agressieregulatietraining dient aandacht te worden besteed aan de identiteitsontwikkeling en vergroting van de weerbaarheid. Een behandeling gericht op het gezinssysteem (systeemtherapie bij De Waag of MDFT bij het Palmhuis) kan gunstig zijn voor de relatie tussen de verdachte en zijn vader. Een versterking van het sociaal netwerk is daarbij van belang. De behandeling kan plaatsvinden binnen een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 8 november 2013, opgesteld en ondertekend door [B], Raadsonderzoeker. In dit rapport worden vergelijkbare conclusies getrokken als in voormeld psychologisch onderzoek. De problematiek van de verdachte wordt fors geacht en het algemeen recidiverisico wordt hoog geschat. Een individuele behandeling, onder meer gericht op het leren anders om te gaan met boosheid, onbegrip en beïnvloedbaarheid, alsmede een verhoging van de weerbaarheid, wordt van belang geacht. Voorts wordt een systeemgerichte therapievorm (MST/MDFT) passend geacht ten einde de verstoorde verhouding tussen de verdachte en zijn vader te verbeteren. Geadviseerd wordt om aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het meewerken met MST/MDFT en het meewerken aan een individuele behandeling bij de Waag/de Jutters.
Ter terechtzitting zijn verschenen en gehoord mevrouw [C], als Raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming en mevrouw [D], als jeugdreclasseringswerker werkzaam bij Bureau Jeugdzorg.
Mevrouw [C] heeft aangegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming van mening is dat nog steeds sprake is van forse problemen. MDFT is inmiddels opgestart maar de relatie met de jeugdreclassering is niet van de grond gekomen. De vader heeft een ‘eigen kracht conferentie’ gehouden, waarbij veel partijen uit het netwerk aanwezig waren. Ondanks dat wordt begeleiding door de jeugdreclassering van belang geacht ten einde een verplichtend kader te creëren en teneinde te bevorderen dat de positieve stappen die inmiddels zijn gezet, voortgang vinden. Daar waar nodig kan dan passende hulp worden ingezet. Mevrouw [C] heeft aangegeven dat er nog onvoldoende overtuiging bestaat dat de verdachte en de vader al het nodige zullen doen in het vrijwillige kader.
Mevrouw [D]heeft aangegeven van de therapeut van het Palmhuis, de heer [E], te hebben begrepen dat de MDFT goed loopt, hoewel de contacten met de vader sporadisch zijn en telefonisch verlopen. Mevrouw [D] heeft aangegeven dat de heer [E] voortzetting van MDFT nodig acht. Er moet worden gewerkt aan de relatie tussen de verdachte en de vader en de vader moet ook meer bij de therapie worden betrokken. Mevrouw [D] heeft benadrukt dat het positief is dat de vader een ‘eigen kracht conferentie’ heeft belegd, maar dat het spijtig is dat de vader daarbij geen aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg wenste. De vader toont veel weerstand tegen Bureau Jeugdzorg en het is derhalve niet gelukt een werkrelatie op te bouwen. Mevrouw [D] heeft aangegeven dat het zeer de vraag is of oplegging van jeugdreclasseringsbegeleiding, gelet op de houding van de vader, zinvol is. De heer [E] heeft wel zijn vertrouwen geuit dat de verdachte en zijn vader in een vrijwillig kader zullen blijven meewerken aan MDFT.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages over voor zover deze zien op de bij de verdachte vastgestelde problematiek, de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid en de wenselijkheid van therapie. De rechtbank zal met de in de rapportages en ter zitting gegeven adviezen rekening houden bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
Aangezien de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat oplegging van jeugdreclasseringsbegeleiding niet aangewezen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ter terechtzitting heeft mevrouw [D] blijk gegeven van een aarzeling ten aanzien van de wenselijkheid en haalbaarheid van jeugdreclasseringsbegeleiding. De vader heeft zich zeer negatief uitgelaten over de jeugdreclassering en heeft aangegeven geenszins van plan te zijn mee te werken aan deze vorm van hulpverlening. Hoewel een negatieve houding van een vader ten opzichte van de hulpverlening geen beletsel hoeft te zijn voor het opleggen van een verplicht hulpverleningstraject aan de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van verplichte begeleiding door de jeugdreclassering geen toegevoegde waarde voor verdachte zal hebben en wellicht zelfs averechts zal werken. De vader en de verdachte hebben zich veel inspanningen getroost om op vrijwillige basis hulpverlening in te schakelen. De school van de verdachte is betrokken en er is thans sprake van een gedegen netwerk rond de verdachte. Voorts verblijft de verdachte twee dagen per week bij een netwerkgezin. De verdachte werkt goed mee aan de MDFT. Ook zijn vader, hoewel veel afwezig en slechts telefonisch bereikbaar, toont zich volgens de therapeut voldoende meewerkend aan de MDFT. Voorts overweegt de rechtbank dat er recent geen meldingen meer zijn geweest van agressieve incidenten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 300, 304, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

1.en 2

MISHANDELING, BEGAAN TEGEN ZIJN VADER TOT WIE HIJ IN FAMILIERECHTELIJKE BETREKKING STAAT, MEERMALEN GEPLEEGD

3
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, BESCHADIGEN, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
56 (zesenvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
28 (achtentwintig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
40 uren, subsidiair
20 dagenjeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. Dam, kinderrechter,
en mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2014.