Op 6 januari 2014 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak met rekestnummer JE RK 13-2937, waarin de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen. De minderjarigen, kinderen van mevrouw A, verblijven feitelijk bij hun moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De biologische vader, de heer B, is ook als belanghebbende aangemerkt. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoekschriften en de bijlagen, en de zaak is behandeld met gesloten deuren. De moeder is niet verschenen, maar is goed opgeroepen volgens de gemeentelijke basisadministratie.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen, zodat de inzet van een gezinsvoogd kan blijven plaatsvinden. Dit is essentieel om de moeder te blijven stimuleren om gebruik te maken van de geboden hulpverlening.
De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen van 15 januari 2014 tot 15 januari 2015, met behoud van de betrokkenheid van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.J.M. Weijnen en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.U. Hatuina. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.