Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 4 juli 2012, met producties;
- het tussenvonnis van 1 augustus 2012 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2012 en de daarin genoemde conclusie van antwoord in reconventie met producties, in welk proces-verbaal is vermeld dat de comparitie van partijen is geschorst in verband met verwijzing naar mediation;
- de kennisgeving van partijen aan de rechtbank dat mediation niet tot een beeïndiging van het geschil heeft geleid, met het verzoek om voorzetting van de comparitie;
- het proces-verbaal van de voortgezette comparitie van 11 februari 2014 en de daarin genoemde gedingstukken.
2.De feiten
(kruip-)ruimte (B). In die kruipruimte bevindt zich een tweede mangat, dat toegang verschaft tot een achterliggende gemeenschappelijke (kruip-)ruimte (C).
(kruip-)ruimte C heeft hij dichtgemetseld.
Geachte leden der VVE [straat] [1]-[16]
Hoi [Q],
Hoi [S]
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
Voor de VvE was daarmee niet kenbaar dat het mangat in ruimte B was dichtgemetseld; de doorgebroken muur van de kelderbox (A) en de toestand waarin ruimte C zich bevond waren per definitie niet kenbaar voor de VvE.
Voor zover [Q] heeft willen betogen dat de VvE ondanks de feitelijke situatie in de kelder als hierboven geschetst, op enig moment van de inbezitneming van ruimte C op de hoogte is gesteld door [R] zelf en het bezit daarmee kenbaar is geworden voor de VvE, is dat onvoldoende onderbouwd. De verklaring van [R] zoals die is overgelegd als productie A bij conclusie van antwoord, vermeldt daar niets over. Het enkele feit dat niet tot de VvE behorende derden, zoals de mantelzorgster van [R] en een buurtbewoner door [R] van de doorbraak op de hoogte zijn gesteld, is evenmin redengevend, nu die kennis niet aan de VvE kan worden toegeschreven. Bovendien geldt dat, indien alsnog zou komen vast te staan dat [R] de VvE op enig moment omtrent de inbezitneming heeft geïnformeerd, er sindsdien een termijn van twintig jaar zou moeten zijn verstreken om het beroep op verjaring te kunnen honoreren.