ECLI:NL:RBDHA:2014:3541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
763112-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor doorrijden na dodelijk verkeersongeval

Op 21 maart 2014 heeft de politierechter in Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tegen een automobilist die op 21 september 2012 doorreed na een dodelijk verkeersongeval op de N207 bij Leimuiden. De verdachte, die zelf betrokken was bij het ongeval, kreeg een taakstraf van veertig uur opgelegd. De politierechter overwoog dat het om een ernstig ongeval ging waarbij een persoon om het leven was gekomen, wat het doorrijden na het ongeval kwalijker maakte. Ondanks dat de verdachte in paniek was en zich ongeveer 13 uur na het ongeval vrijwillig bij de politie meldde, rechtvaardigde dit zijn gedrag niet. De politierechter hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds het ongeval. Er werd geen reden gezien om het rijbewijs van de verdachte in te trekken of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat de kans op herhaling als klein werd ingeschat.

De zaak kwam ter terechtzitting op 7 maart 2014, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. A.B. Baumgarten. De officier van justitie, mr. M.A. Visser, had een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de politierechter oordeelde anders. De verdachte had de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken, wat de nabestaanden in onzekerheid liet. De politierechter concludeerde dat de verdachte niet als veroorzaker van het ongeval kon worden aangemerkt, maar dat hij wel de plaats van het ongeval had verlaten zonder de politie op de hoogte te stellen van zijn betrokkenheid. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/763112-13
Datum uitspraak: 21 maart 2014

(Verkort vonnis)

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
wonende: [adres].

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 maart 2014.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten, advocaat te Den Haag, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.A. Visser heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft mede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden gevorderd, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

De tenlastelegging.Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 21 september 2012 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) betrokken is geweest bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Provinciale weg N207, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
a. terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood dan wel aan die ander letsel en/of
aan een anderschade was toegebracht; en/of
b. terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
art 7 lid 1 ahf ond b Wegenverkeerswet 1994
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994

Beslissing op verzoek horen van getuigen.

De raadsman heeft verzocht om de heer [getuige 1], mevrouw [getuige 2] en een boer met wie verdachte zou hebben gesproken toen hij op de parkeerplaats langs de N207 zijn band heeft verwisseld als getuigen te horen. Hun verklaringen zouden de stelling van verdachte kunnen ondersteunen dat hij nog ongeveer een half uur in de buurt van het ongeval is gebleven.
De politierechter gaat er op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van uit dat verdachte ongeveer een half uur in de buurt van het ongeval is gebleven, zodat op dat punt geen belang voor de verdediging bestaat tot het horen van deze getuigen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat mevrouw [getuige 2], die blijkens het proces-verbaal arts is en direct na het ongeval samen met een verbalisant heeft getracht de heer [slachtoffer] te reanimeren, zou kunnen verklaren over de vraag of [slachtoffer] op dat moment nog in leven of reeds klinisch overleden was. Indien [slachtoffer] reeds overleden was voordat hij door verdachte werd overreden, kan immers niet worden bewezenverklaard dat hij bij dat ongeval is gedood, noch dat daarbij letsel (of schade) aan [slachtoffer] werd toegebracht, aldus de raadsman.
Nu uit het dossier echter kan worden opgemaakt dat mevrouw [getuige 2] pas ter plaatse is gekomen nadat [slachtoffer] door verdachte was overreden, is het punt waarover de raadsman haar zou willen bevragen in redelijkheid niet van belang voor de in het kader van artikel 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen.
Het verzoek om deze getuigen te horen wordt dan ook afgewezen.

De bewijsmiddelen.

De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen

Is het verkeersongeval veroorzaakt door de gedraging van verdachte veroorzaakt?
Volgens artikel 7 Wegenverkeerswet (hierna: ”WVW”) zijn strafbaar degenen die “bij het ongeval betrokken zijn” en degenen “door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt”. Niet ter discussie staat dat verdachte bij het ongeval betrokken was.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als de veroorzaker van het ongeval.
De politierechter overweegt te dien aanzien als volgt. Uit de memorie van toelichting volgt dat de laatste zinsnede is toegevoegd om duidelijk(er) te maken dat de bepaling ook toepasselijk kan zijn op iemand die niet rechtstreeks bij het ongeval betrokken is, maar die desondanks wegens het maken van een verkeersfout civielrechtelijk aansprakelijk zou kunnen zijn. Dat is in lijn met de ratio van artikel 7 WVW die mede inhoudt dat betrokkenen na een ongeval in staat worden gesteld de veroorzaker
civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.
De politierechter stelt op grond hiervan vast dat slechts diegene als veroorzaker in de zin van voornoemd artikel kan worden aangemerkt, als gevolg van wiens verkeersfout het ongeval is veroorzaakt. Nu in casu niet is gebleken dat het ongeval is veroorzaakt door een verkeersfout van verdachte - verdachte heeft de aanrijding niet kunnen voorkomen – zal verdachte daarvan partieel worden vrijgesproken.
Heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder behoorlijk de gelegenheid te hebben gegeven tot vaststelling van zijn identiteit?
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte, hoewel hij blijkens zijn verklaring ter terechtzitting ongeveer een half uur op behoorlijke afstand –de politierechter gaat op basis van de door verdachte overgelegde foto’s uit van ongeveer 200 meter - van het ongeval in de berm en op een parkeerplaats heeft gestaan, is weggereden, zonder dat voor de politie kenbaar was dat (ook) hij bij het ongeval betrokken was. Hij heeft de plaats van het ongeval dus verlaten.
De vraag of verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit beantwoordt de politierechter ontkennend. Nu er sprake was van een behoorlijke afstand tussen de auto van verdachte en het lichaam van [slachtoffer], het midden in de nacht en ter plaatse pikdonker was, en de politie druk was met andere zaken, zoals reanimatie van [slachtoffer] en het tegenhouden van het verkeer, had verdachte zich op zijn minst ervan moeten vergewissen dat bij de politie bekend was dat (ook) hij bij het ongeval betrokken was. Door dit na te laten heeft hij niet behoorlijk de gelegenheid geboden tot vaststelling van zijn identiteit.
Is [slachtoffer] bij de aanrijding gedood of aan hem letsel toegebracht?
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] reeds voor de aanrijding met de auto van verdachte is overleden, in welk geval niet kan worden bewezenverklaard dat hij bij de aanrijding met verdachte is gedood, noch dat daarbij letsel aan [slachtoffer] werd toegebracht.
De politierechter overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de politie ter plaatse is gekomen nadat de aanrijding tussen [getuige 1] en [slachtoffer] reeds had plaatsgevonden, dat een politieagent vervolgens heeft gezien dat er een auto over iets heen reed en dat de agenten daarna een persoon op het wegdek zagen liggen, die met zijn hoofd nog enkele stuiptrekkingen maakte en dus nog een teken van leven vertoonde. De verbalisanten zijn vervolgens samen met mevrouw [getuige 2], die arts is en toevallig ter plaatse kwam, aangevangen met reanimatie. Uit de verkeersongevalsanalyse wordt de conclusie getrokken dat [getuige 1] [slachtoffer] in staande positie heeft aangereden, dat [slachtoffer] op het moment van de aanrijding door verdachte op het wegdek lag en dat er geen aanwijzingen zijn waaruit zou kunnen blijken dat het slachtoffer nog een of meerdere keren overreden was. De politierechter leidt hieruit af dat het aannemelijk is dat in ieder geval het letsel aan de borstkas is veroorzaakt door de aanrijding met verdachte. De schouwarts heeft die ochtend om 8:05 uur vastgesteld dat [slachtoffer] dood was en geconcludeerd dat het letsel aan hoofd en borstkas waarschijnlijk dodelijk was.
Gelet op dit alles in onderlinge samenhang bezien, gaat de politierechter ervan uit dat [slachtoffer] na de aanrijding door [getuige 1] nog niet was overleden en als gevolg van de aanrijding met verdachte letsel heeft opgelopen dat (mede) heeft geleid tot de dood van [slachtoffer]. Nadat de bijrijder van verdachte is gaan kijken wat er aan de hand was, realiseerde verdachte zich dat hij over iemand heen was gereden. Op dat moment wist hij dat degene daardoor letsel had opgelopen en moest hij er rekening mee houden dat diegene daardoor zou zijn gedood, zodat de tenlastelegging in zoverre bewezen kan worden verklaard.
Nu op dat moment niet alleen de politie, maar ook de heer [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] aanwezig waren, kan niet worden gezegd dat verdachte [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, zodat hij daarvan (partieel) zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de politierechter tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 september 2012 te Leimuiden, gemeente Kaag en Braassem, als bestuurder van een motorrijtuig (auto) betrokken is geweest bij een verkeersongeval
of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaaktop de Provinciale weg N207, de plaats van het ongeval heeft verlaten,
a. terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood dan wel letsel
en/ofaan een anderschadewas toegebracht
; en/of
b. terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer]) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft nadat hem duidelijk was geworden dat hij met zijn auto over iemand heen is gereden de plaats van een ongeval verlaten zonder daarbij zijn identiteit kenbaar te maken. Hierdoor was voor de nabestaanden onduidelijk wie er naast de heer [getuige 1] bij het ongeval betrokken was geweest en wat er precies was gebeurd.
De politierechter houdt er rekening mee dat het om een zwaar ongeval ging, waarbij iemand om het leven is gekomen en niet om alleen maar blikschade, hetgeen het doorrijden kwalijker maakt. Hoewel uit het dossier wel blijkt dat ook verdachte zelf zeer aangedaan en in paniek was door het hele gebeuren, rechtvaardigt dat zijn gedrag geenszins.
In het voordeel van verdachte neemt de politierechter in aanmerking dat het hier niet gaat om een “verlaten plaats ongeval” waarbij de bestuurder na een ongeval achterom kijkt, een slachtoffer op de weg ziet liggen en er keihard vandoor gaat en met het feit dat dat verdachte zichzelf, ongeveer 13 uur na het ongeval, vrijwillig bij de politie heeft gemeld.
Ook neemt de politierechter in aanmerking dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Dit alles in aanmerking genomen, acht de politierechter een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op het blanco strafblad van verdachte, de tijd die inmiddels is verstreken en de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd ziet de politierechter geen aanleiding tot oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid of een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De politierechter,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 (veertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
20 (twintig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters, politierechter,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 21 maart 2014.