ECLI:NL:RBDHA:2014:352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
C-09-444703 - HA ZA 13-663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen voetganger en vuilniswagen met eigen schuld van de voetganger

In deze zaak gaat het om een aanrijding tussen een voetganger, [eiser], en een vuilniswagen van het bedrijf Cyclus N.V. op 9 maart 2012. [eiser] was werkzaam als glazenwasser en raakte tijdens het stoeien met collega's in aanraking met de vuilniswagen, wat resulteerde in ernstig beenletsel. De WAM-verzekeraar van Cyclus, TVM ZAKELIJK N.V., erkende 50% aansprakelijkheid voor het ongeval. [eiser] vorderde volledige aansprakelijkheid van TVM, terwijl TVM zich beriep op eigen schuld van [eiser]. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het ongeval zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat [eiser] 100% schuld had aan het ongeval, omdat hij achteruit stapte terwijl de vuilniswagen passeerde. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De beslissing werd op 15 januari 2014 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/444703 / HA ZA 13-663
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. K. Aantjes te Den Haag,
tegen
de naamloze vennootschap
TVM ZAKELIJK N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en TVM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding d.d. 6 juni 2013, met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2013, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was op 9 maart 2012 werkzaam als glazenwasser op de Berkenhof in Hazerswoude-Dorp. [eiser] is daar rond 14.30 uur als voetganger in aanraking gekomen met een vuilniswagen van het bedrijf Cyclus N.V. te Gouda (hierna: Cyclus), waardoor zijn been onder een van de wielen van de vuilniswagen is gekomen (hierna: het ongeval). Ten gevolge van het ongeval heeft [eiser] ernstig beenletsel opgelopen.
2.2.
Naar aanleiding van het ongeval zijn door de politie diverse getuigen gehoord. Op vrijdag 9 maart 2012 om 14:45 uur (mitsdien 15 minuten na het ongeval) is de heer [A], collega van [eiser], gehoord. Hij heeft, voor zover relevant, verklaard:
“Op vrijdag 9 maart 2012 omstreeks 14.10 uur was ik net klaar met werken als glazenwasser aan de Berkenhof te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude. De Berkenhof is een woonerf. Ik was samen met mijn collega’s [eiser] [[eiser]; toevoeging rechtbank] en [B]. Wij hadden onze bedrijfsbus ook geparkeerd aan de Berkenhof ter hoogte van huisnummer 6 en waren bezig met de ladders op het dak van de bedrijfsbus te leggen en vast te binden.
Op vrijdag 9 maart 2012 omstreeks 14.15 uur reed er over de Eikenlaan een vuilniswagen, een vrachtauto, met een 3 tal vuilnismannen. (…)
Omdat het vrijdag middag was, was het rustig in de straat. De vuilniswagen reed erg rustig en stopte om de aantal meter dus er kwam niet echt een dreiging vanuit.
[eiser] en ik waren wat aan het stoeien naast de bedrijfsbus. Het ging er niet hard aan toe. In deze stoeipartij gaf [eiser] mij op een gegeven moment een duw naar achteren. Ik zag echter dat die vuilniswagen van Cyclus weer door ging rijden en kennelijk de Berkenhof uit wilde rijden en dus onze kant op kwam. Ik liep naar [eiser] toe en wilde hem vast pakken om hem van de vuilniswagen weg te halen, die kwam namelijk in zijn rug aanrijden en [eiser] kon de vuilniswagen dus niet zien. [eiser] deed echter een stap naar achteren waardoor hij tegen de vuilniswagen aan liep. [eiser] kwam met zijn linkerbeen onder een van de linker wielen van de vuilniswagen en werd door de kracht van dat wiel tegen de grond [werd] geduwd. Ik zag dat de vrachtwagen met 1 wiel over het been van [eiser] reed. [eiser] schreeuwde een pijnkreet uit en begon te schelden. Ik zag dat de vrachtwagen van Cyclus door reed. (…)
De vuilniswagen van Cyclus reed vlak voor en tijdens de aanrijding heel langzaam, stapvoets.”
2.3.
Op vrijdag 9 maart 2012 om 15:25 uur (mitsdien 55 minuten na het ongeval) is de heer [X], chauffeur van de vuilniswagen, gehoord. Hij heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“In Hazerswoude-Dorp waren wij, omstreeks 14.10 uur, bezig met de bakken te legen in de Berkenhof. Ik ben dit woonerf vooruit ingereden en ben later achterin de Berkenhof gekeerd. Ik zag dat er drie man van een bedrijf bezig waren. Ik zag ze met ladders lopen en denk dat het glazenwassers waren. Omstreeks 14.15 uur waren wij klaar in de Berkenhof. Wij zijn in de vrachtauto gestapt en ik ben weggereden. Doordat ik gekeerd had reed ik dus weer voorwaarts de Berkenhof uit. Ik zat achter het stuur en naast mij zaten [Y] en [Z]. [Z] zat in het midden en [Y] aan de rechterzijde.
Ik reed nog vooruit in de Berkenhof en zag de drie voornoemde glazenwassers bij een busje staan. Ik zag dat zij achter een werkbusje stonden. Volgens mij was het een Volkswagen Transporter. Achter het busje stond ook nog een auto. Ik weet niet wat voor een auto. De mannen stonden dus tussen het busje en de andere auto in. Ze stonden dus niet midden op de weg. De auto en het busje stonden geparkeerd. Ik zag dat twee van de glazenwassers een beetje aan het stoeien waren. Van de drie mannen was er eentje rond mijn leeftijd. Ik schat hem rond de 40 jaar oud. De andere twee waren een stuk jonger. Ik schat hen tussen de 20 en 25 jaar oud. Een van hen had kort blond haar. De jongen met het blonde korte haar had volgens mij een wit t-shirt aan. Hij was degene die aan het stoeien was met de oudere man.
Ik hoorde dat oudere man tegen mij zei: “Kan je hem niet meenemen”. Ik zag dat hij hierbij naar de jongen met het korte blonde haar wees. Ik stopte naast de mannen en zei tegen hem: “He jongens, geen ruzie maken he, het is bijna weekend”. Het was duidelijk een grapje en we hadden gewoon leuk contact.
Ik was met de voorzijde van de vrachtwagen al voorbij de drie mannen en reed verder. Ik trok vanuit stilstand op en wilde de Berkenhof uitrijden. Ik had gewoon goed uitzicht naar de linker en rechterzijde. De uitrit van de Berkenhof, wat een woonerf betreft, was denk ik nog geen 10 meter bij mij vandaan op het moment dat ik stil stond. Ik reed richting de uitrit en hoorde ineens hard geschreeuw. Ik keek in de spiegel en zag dat de wat oudere glazenwasser zijn beet vast had en hierna op de grond viel. Ik dacht dat hij een trap had gekregen van zijn collega. Ik dacht aan zoiets. Ik sloeg de doorgaande weg op. (…)
In mijn ogen kon ik niets doen aan de aanrijding. Ik denk dat de twee collega’s weer met elkaar aan het stoeien geweest zijn of zo en dat dit is fout gegaan of dat de man geduwd is. Ik was allang voorbij met de voorzijde en toen stonden ze nog naast mijn vrachtwagen.
Ik trok net op vanuit stilstand met een vrachtwagen naar een uitrit die 10 meter verder was. Ik denk dat ik hooguit 5 kilometer per uur reed. Ik snap ook echt niet hoe dit gebeurd kan zijn. Ik weet ook niet hoe ik hem heb geraakt. Het moet denk ik met mijn linkerachterwiel geweest zijn.
(…)
Ik kon alles goed overzien. (…)”
2.4.
Op vrijdag 9 maart 2012 om 15:25 uur (mitsdien 55 minuten na het ongeval) is de heer [Z], bijrijder/belader van de vuilniswagen, gehoord. Hij heeft, voor zover relevant, verklaard:
“In de Berkenhof zag ik 4 glazenwassers bezig met het opruimen van hun ladders. De mannen waren al bezig met hun ladders op een wit bedrijfsbusje te leggen. Ik zag dat de witte bus in een parkeervak stond en met de achterkant in de richting van de Gerelaan stond geparkeerd. Achter de bus zag ik 1 man staan, volgens mij was hij met de ladder bezig. Voor de auto zag ik 2 a 3 mannen staan. De mannen waren een beetje met elkaar aan het stoeien, ze zaten aan elkaar en waren volgens mij in een lollige stemming.
Ik zat naast [X] [[X]; toevoeging rechtbank] in het midden en [Y] zat aan de andere kant naast mij. Het raampje aan [X] zijn kant stond half open. Op een gegeven moment riep een van de glazenwassers naar ons: “He, kunnen jullie hem niet meenemen?” en hij wees daarbij naar een van zijn maten. De man die dit riep was de man die later in de vrachtwagen terecht is gekomen. (…) [X]riep toen voor de grap naar de mannen “Doen jullie een beetje rustig want jullie gaan zo weekend vieren!” Vervolgens reed [X] door richting de Gerelaan.
[X] reed denk ik 5 kilometer per uur, stapvoets en hij riep naar de mannen al rijdend, hij is tussendoor niet gestopt. Vervolgens reden we door en bij de Gerelaan wilde [X] afslaan. Wij keken met ze [z’n] drieen naar rechts en links om te kijken of er verkeer aan kwam.
Uiteindelijk ben ik samen met een verpleegkundige die langs fietste bij het slachtoffer gebleven totdat de ambulance kwam. Toen ik daar stond zei een van de glazenwassers tegen mij; “Ja, hij kreeg een duwtje”.”
2.5.
Op vrijdag 9 maart 2012 om 15:35 uur (mitsdien 65 minuten na het ongeval) is de heer [Y], bijrijder/belader van de vuilniswagen, als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover relevant, verklaard:
“Ik zag dat op de Berkenhof een 4 tal jongens stonden bij een auto. De auto was links van de cha[u]ffeurs kant geparkeerd. Ik zag dat de jongens achter de geparkeerde auto stonden. Ik dacht dat ze bezig waren met hun ladders of iets. Ik zag dat ze aan het stoeien waren. Ik als bijrijder reageer hier meteen op omdat je hier toch rekening mee moet houden.
Vervolgens zijn wij met de vuilnis wagen de Berkenhof uitgereden. Ik heb [eiser] nog instructie gegeven over hoe die moest kijken enzovoort. Ik rij elke vrijdag, bijna 1 jaar lang deze route vandaar. Wij zijn hierop naar rechts de Gerelaan op gereden. Op moment dat wij de Generlaan [Gerelaan] in reden zag ik mijn rechter buitenspiegel iemand met zijn hand zat te wenken. Ik zag dat hij een telefoon in zijn handen had. Ik heb tegen de chauffeur gezegd “he even stoppen volgens mij wil iemand wat vragen”. [X] [[X]; toevoeging rechtbank] heeft toen de vuilniswagen direct stopgezet en ik ben uitgestapt om de persoon aan te horen. Ik hoorde dat de persoon riep jullie hebben over mijn vriend zijn been heengereden. Ik verbaasde mij hiervoor omdat ik hun in eerste [in]stantie zag stoeien in de Berkenhof. Ik dacht dat de persoon een grap wilde maken. Ik ben toen meegelopen met de persoon. Ik zag dat er inderdaad een man lag in de Berkenhof ter hoogte van nummer 4. Ik zag dat de man verwondingen aan zijn rechterbeen had. (…)
Vragen verbalisant:
Komt u hier vaker: Ik ben elke vrijdag bijrijder op deze route.
Was het drukker/anders etc. dan normaal: Nee het was niet druk of anders dan normaal.
Hoe hard werd er gereden: Ik denk stapvoets ongeveer 10 km per uur. Wij reden namelijk in een smal straatje en wilden deze straat verlaten.”
2.6.
Op zaterdag 24 maart 2012 om 07:50 uur (mitsdien 15 dagen na het ongeval) is [eiser] als getuige gehoord. Hij heeft, voor zover relevant, verklaard:
“Omstreeks 14.30 uur waren wij klaar daar in de wijk. Wij liepen naar de bus terwijl we aan het praten en dollen waren met elkaar. Op een gegeven moment reed er een vuilniswagen de Berkenhof in. Deze wagen reed komende uit de richting van de Eikenlaan en gaande in de richting van de Geerlaan. Ik sprak de chauffeur aan en maakte een geintje, ik zei; ‘ken je ‘em niet meenemen’. De chauffeur stond vervolgens stil en ik heb een kort praatje met hem gemaakt. De vuilniswagen stond op dat moment vlak voor ons [onze] bus stil. Hij was de bus in ieder geval nog niet gepasseerd. Ik weet niet hoeveel ruimte er tussen de vuilniswagen en bus was. Ik kon er in ieder geval makkelijk tussen staan.
Terwijl de vuilniswagen optrok en mij passeerde was ik bezig om de ladders op het dak vast te maken voor het vervoer. [A] [[A]; toevoeging rechtbank] stond aan de achterzijde om spullen achterin de bus te leggen. Ik weet niet waar [B] op dat moment stond.
Die vuilniswagen reed dus verder voorwaarts de straat in en passeerde onze bus en mij. Ik stond op dat moment op straat naast de bus en was [was] bezig om de ladders vast te maken met een band. Terwijl de vuilniswagen het busje passeerde trok ik de band, waar ik de ladders mee vast maakte, strak. Tijdens het strak trekken voelde ik dat ik naar achteren werd getrokken door de vuilniswagen. Ik voelde dat mijn jas ergens aan de vuilniswagen bleef hangen. Ik kwam hierdoor ten val en belandde op straat. Ik viel wijdbeens half onder de vuilniswagen. Ik weet nog dat ik dacht ‘snel mijn lijf er onderuit’. Dat lukte gedeeltelijk want ik voelde dat mijn linkerbeen onder het linker achterwiel van de vuilniswagen kwam.
(…)
Ten gevolge van het incident heb ik een gebroken kuitbeen en scheenbeen. Ik ben al geopereerd. Ik heb nog steeds heel veel pijn en zal nog een keer moet[en] worden geopereerd. Ik weet niet of het allemaal volledig gaat herstellen. De arts heeft gezegd dat de revalidatie waarschijnlijk trot december van dit jaar gaat duren. Er zit nog een wond die lastig dicht wil omdat er veel huid weg is.
Naar mijn idee is de chauffeur van de vuilniswagen verantwoordelijk voor dit incident. Hij heeft op de een of ander manier krap ingestuurd en daardoor mij aan mijn jas meegesleurd.”
2.7.
[eiser] heeft Cyclus bij brief van 23 maart 2012 aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade. De WAM-verzekeraar van Cyclus, TVM, heeft bij brief van 25 april 2012 voor 50% aansprakelijkheid van haar verzekerde TVM voor het ongeval erkend.
2.8.
[eiser] heeft vervolgens een verkeersongevallenanalyse, gedateerd 20 oktober 2012 laten maken door MVOA. Naar aanleiding daarvan heeft TVM bij brief van 28 januari 2013 aangegeven vast te houden aan de aansprakelijkheidserkenning voor 50% van de door [eiser] geleden schade.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: voor recht verklaart dat TVM volledig (100%) aansprakelijk is voor het ongeval en de gevolgen daarvan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
Subsidiair: bepaalt dat TVM in zodanige mate aansprakelijk is (meer dan 50%) als de rechtbank in goede justitie, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:101 BW zal oordelen en TVM in die mate zal veroordelen tot vergoeding van alle door [eiser] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
Primair en subsidiair: TVM te veroordelen in de proceskosten, vermeerder met wettelijke rente.
3.2.
TVM voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening over de toedracht van het ongeval. [eiser] stelt primair dat de oorzaak van het ongeval is gelegen in een stuurfout van de chauffeur van de vuilniswagen en dat hij geen schuld heeft aan het ongeval, zodat TVM op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) is gehouden zijn volledige schade te vergoeden. Subsidiair voert [eiser], voor zover sprake is van eigen schuld, aan dat op grond van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW TVM voor ten minste 90% van zijn schade aansprakelijk is. TVM stelt zich op het standpunt dat zij niet tot meer gehouden is dan vergoeding van 50% nu [eiser] zelf schuld heeft aan het ongeval en een grond voor de toepassing van een (verdergaande) billijkheidscorrectie ontbreekt.
De mate van schuld van [eiser] aan het ontstaan van het ongeval
4.2.
TVM heeft voor 50% aansprakelijkheid erkend. Dit betekent dat uitsluitend wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat TVM na toepassing van artikel 6:101 BW voor meer dan 50% aansprakelijk is de vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komt.
4.3.
De rechtbank zal hiertoe allereerst beoordelen wat de mate van schuld is van [eiser] aan het ongeval. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bij de politie op de dag van het ongeval afgelegde verklaringen duidelijk naar voren komt dat [eiser], in tegenstelling tot hetgeen hij zelf (en als enige) tegenover de politie heeft verklaard, niet bezig was met het vastmaken van de ladders op zijn bedrijfswagen ten tijde van het ongeval. Geen van de andere getuigen verklaart dit, terwijl de partijgetuigeverklaring van [eiser] geen zelfstandige bewijskracht heeft.
4.5.
Uit de verklaring van [Z] (rov. 2.2.) volgt dat [eiser] en hij aan het stoeien waren direct voorafgaand aan het ongeval. Volgens [Z] is [eiser] ten val gekomen toen hij een stap naar achteren deed, nadat hij vlak daarvoor [Z] een duw had gegeven. De rechtbank hecht veel waarde aan deze verklaring omdat deze al vijftien minuten na het ongeval is afgelegd, [Z] de enige getuige is die het ongeval heeft zien gebeuren en hij met [eiser] aan het stoeien was en dus zeer dicht bij hem stond ten tijde van het ongeval. Bovendien wordt zijn verklaring op belangrijke punten ondersteunt door de verklaringen van de werknemers van Cyclus (in het bijzonder ten aanzien van het stoeien en duwen).
4.6.
In dit verband kan de door [eiser] in het geding gebrachte verklaring van [Z] van 21 november 2012 hem niet baten. Die verklaring, afgedrukt op briefpapier van het naar de rechtbank begrijpt door [eiser] ingeschakelde Interlloyd Survey, luidt voor zover relevant als volgt:
“Hierbij verklaar ik (…) nadrukkelijk afstand te doen van de door de politie opgetekende verklaring in het proces-verbaal, aangezien deze op een groot aantal punten niet klopt. Dit is de reden dat ik de verklaring niet heb ondertekend/heb willen ondertekenen.
Zo heb ik nooit richting de politie verklaard dat de heer [eiser] een stap naar achteren heeft gedaan.
Ook was er op het moment voorafgaand aan de aanrijding geen sprake van een duw- en trek stoeipartijtje. De heer [eiser] was bezig met het vastsjorren van de ladders op het dak van zijn bestelbus.
Na het kennisnemen van de ‘politieverklaring’ heb ik gebeld dat ik het hiermee niet eens was en wilde rectificeren. Dit was volgens de politie niet (meer) mogelijk.
Rest mij te verklaren dat de ruimte tussen de vuilniswagen en de heer [eiser] ongeveer 50 centimeter bedroeg en niet ± 1 meter.”
4.7.
[Z] stelt in de verklaring dat hij zijn bij de politie afgelegde verklaring niet heeft ondertekend. In het proces-verbaal is echter opgenomen:
“Nadat de getuige zijn verklaring had doorgelezen verklaarde hij daarin te volharden en ondertekende deze.”
4.8.
De omstandigheid dat [Z] stelt dat hij de bij de politie afgelegde verklaring niet heeft ondertekend, doet niet af aan het feit dat de verklaring onder ambtseed is opgesteld en dat de politie in het proces-verbaal heeft opgenomen dat [Z] zijn verklaring na doorlezing heeft ondertekend. Dat het exemplaar van het proces-verbaal dat in de procedure is ingebracht niet van een handtekening is voorzien (overigens ook niet van de verbalisant) is onvoldoende om te oordelen dat [Z] zijn verklaring niet heeft ondertekend. In dit verband is van belang dat op alle overige verklaringen de handtekeningen ook ontbreken, terwijl wordt vermeld dat de getuigen hun verklaringen hebben ondertekend, en dat de verklaringen op het politiebureau zijn afgelegd. In het licht van het voorgaande, in combinatie met het feit dat de bij de politie afgelegde verklaring wordt ondersteund door de overige door de politie gehoorde getuigen, in ieder geval wat betreft de stoeipartij voorafgaand aan het ongeval, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door [Z] bij de politie afgelegde verklaring, zoals neergelegd in het proces-verbaal. Daarbij is tevens van belang dat [Z] zijn verklaring bij de politie, als reeds aangehaald, slechts vijftien minuten na het ongeval heeft afgelegd en het om die reden niet waarschijnlijk is dat hij voordien met [eiser] overleg heeft gehad over de toedracht van het ongeval. Dit in tegenstelling tot zijn verklaring van 21 november 2012, die steun biedt aan de door [eiser] gestelde feitelijke gang van zaken. Met de in het geding gebrachte verklaring van 21 november 2012 heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd de juistheid van de door [Z] bij de politie afgelegde verklaring betwist. Aan bewijslevering wordt om die reden niet toegekomen.
4.9.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat door MVOA in haar rapport als mogelijkheid is genoemd dat de bestuurder van de vuilniswagen een stuurbeweging heeft gemaakt om (wat ruimer) om een achter de bedrijfsbus (deels op de weg) geparkeerd voertuig heen te rijden. De rechtbank acht het echter onvoldoende aannemelijk dat deze mogelijkheid zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Uit de verschillende verklaringen komt dit beeld niet naar voren en de rechtbank acht het op basis van de in het rapport opgenomen foto’s niet aannemelijk dat de chauffeur van de vuilniswagen kort voor het geparkeerde voertuig zou zijn uitgeweken. Uit de foto’s blijkt dat al van geruime afstand van het voertuig voor de chauffeur van de vuilniswagen zichtbaar was dat het voertuig deels op de weg geparkeerd had. Dat de chauffeur desondanks dicht langs de bedrijfsbus zou zijn gereden en pas op het laatste moment zou zijn uitgeweken, zoals geopperd door MVOA, is niet aannemelijk.
4.10.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de getuigenverklaringen, in onderling verband bezien, vaststaat dat [eiser] met een collega aan het stoeien was direct voorafgaand aan het ongeval en daarbij in de directe nabijheid van een rijdende vuilniswagen achteruit is gestapt terwijl die vuilniswagen achter hem langs reed.
4.11.
Op basis van de door de rechtbank vastgestelde feitelijke toedracht van het ongeval, en in het licht van hetgeen door partijen in dit verband over en weer is aangevoerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] 100% schuld heeft aan het ongeval.
De billijkheidscorrectie
Op basis van de 50%-regel geldt krachtens de billijkheidscorrectie dat (de verzekerde van) TVM in beginsel 50% schuld heeft aan het ongeval. Nu TVM voor 50% aansprakelijkheid heeft erkend, ligt nog slechts ter beoordeling voor de vraag of, zoals [eiser] stelt, toepassing van de billijkheidscorrectie meebrengt dat (de verzekerde van) TVM voor meer dan 50% schuld heeft aan het ongeval.
4.12.
Anders dan [eiser] betoogt, leidt de billijkheid in het licht van hetgeen [eiser] in dit verband heeft aangevoerd niet tot een andere verdeling. Daarbij is van belang de hiervoor vastgestelde schuldverdeling en de omstandigheid dat het betriebsgefahr, anders dan [eiser] stelt, reeds is verdisconteerd in de 50% van de 50%-regel. Hoewel sprake is geweest van ernstig beenletsel (een gebroken kuitbeen en scheenbeen, zie rov. 2.6.), is dit letsel niet zodanig ernstig is dat dit een hoger schuldpercentage (dan 50%) voor (de verzekerde van) TVM rechtvaardigt. De enkele omstandigheid dat verzekeringsdekking aanwezig is, is eveneens onvoldoende om een billijkheidscorrectie voor meer dan 50% te rechtvaardigen.
Conclusie en proceskostenveroordeling
4.13.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de primaire en subsidiaire vordering afwijzen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente als vermeld in het dictum. De kosten aan de zijde van TVM worden begroot op:
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
768,00(2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal €  1.357,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van TVM tot op heden begroot op € 1.357,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.