ECLI:NL:RBDHA:2014:3465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
09/650063-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van smokkel van softdrugs naar het buitenland met overschrijding van de redelijke termijn

Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van smokkel van softdrugs naar het buitenland. De zaak betreft meerdere transporten van hasj en marihuana naar Denemarken en Italië in de periode van 2007. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J-HH L.C.M. Kuijpers, en de officier van justitie, mr. S.M.A.F. Tielens, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van aanzienlijke hoeveelheden hasj en marihuana. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was wegens misbruik van recht, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de smokkelactiviteiten, onder andere door afgetapte telefoongesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar verklaarde de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/650063-11
Datum uitspraak: 20 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 januari 2012 (pro forma), 17 oktober 2012 (pro forma) en 6 maart 2014 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M.A.F. Tielens en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J‑HH .L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 21 februari 2007 te Delft, althans in Nederland, en/of te Göteborg, Zweden, althans elders in Zweden, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid hasj, bestaande uit een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 08 maart 2007 te Delft en/of Den Haag, althans in Nederland en/of te Frøslev, Padborg, Denemarken, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 59,23 kilogram hasj, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode 01 maart 2007 tot en met 5 juni 2007 te Delft en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Italië (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelhe(i)d(en) hasj, in elk geval een hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit wegens ‘misbruik van recht’. Er is doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan. De huidige strafzaak is gebaseerd op afgetapte telefoongesprekken die voortkomen uit een ander onderzoek. Een deel van de indertijd afgevangen telefoongesprekken is gebruikt voor een strafzaak in 2009, het andere deel is jarenlang bewaard en toen als startpunt in de onderhavige zaak gebruikt. Het merendeel van de overige verdachten in de onderhavige zaak is bovendien niet vervolgd, verdachte daarentegen wel. De reden voor de start van de onderhavige zaak hangt volgens de raadsman samen met het beleid van het Openbaar Ministerie om ‘grote criminelen te stalken’. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman een krantenbericht van 12 februari 2011 en een artikel uit Opportuun [1] van december 2010 overgelegd. Dit ‘stalken’ heeft ertoe geleid dat verdachte geen recht verkreeg op detentiefasering (externe vrijheden) van de gevangenisstraf van 6 jaar die hij in de vorige zaak kreeg opgelegd. Voorts is een adequate verdediging niet meer mogelijk doordat de onderhavige zaak zo lang is blijven liggen. Verdachte kan zich veel niet meer herinneren en getuigen zijn niet meer bruikbaar.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. De officier van justitie heeft meegedeeld dat de start van het onderzoek ‘geen schoonheidsprijs verdient’, maar dat de door de raadsman aangedragen redenen voor de late start van het onderzoek in het geheel niet zijn onderbouwd. De officier van justitie ziet geen verband tussen het uitblijven van de detentiefasering in een vorige strafzaak en de start van de onderhavige strafzaak. Voorts heeft de reputatie van verdachte meegespeeld bij de beslissing hem te vervolgen op basis van de ‘restinfo’. Er is gekeken naar zijn strafblad. Vanuit dat oogpunt gezien zou het onzorgvuldig zijn geweest om niets met deze ‘restinfo’ te doen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank overweegt hierbij dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat het Openbaar Ministerie de grenzen van het opportuniteitsbeginsel heeft overschreden door verdachte pas nadat hij voor andere feiten in dezelfde periode vervolgd en veroordeeld was, voor de onderhavige feiten te vervolgen waardoor sprake zou zijn van ‘misbruik van recht’. De door de raadsman overgelegde publicaties bieden daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de aan verdachte bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten (in totaal 12 transporten van grote hoeveelheden hasj) bewezen te verklaren.
Behalve twee onderschepte transporten waarbij telkens een Fiat Multipla werd gebruikt, op 8 maart 2007 (ongeveer 60 kilogram hasj in Denemarken) en op 4 juni 2007 (ongeveer 24 kilogram marihuana in Italië), zouden er nog 10 transporten hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de twee onderschepte transporten zou verdachtes betrokkenheid blijken uit afgetapte telefoongesprekken en observaties.
Ten aanzien van de overige tien transporten heeft de officier van justitie betoogd dat zij ervan uitgaat dat er telkens minimaal 24 kilogram hasj is getransporteerd zodat er in totaal 324 kilogram hasj buiten Nederlands grondgebied is gebracht. [2] De officier van justitie heeft dit nader onderbouwd door te stellen dat er steeds sprake was van dezelfde modus operandi, dezelfde deelnemers en dezelfde auto. Voorts heeft zij de verklaringen genoemd van de getuigen [getuige A.], [getuige B.], [getuige C.] en [getuige D.] die in algemene zin hebben verklaard over drugsgerelateerde activiteiten van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit nu het bewijs alleen te vinden is in afgetapte telefoongesprekken en niet-concrete verklaringen van getuigen die bovendien zijn ingegeven door de politie. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er hoogstens ten aanzien van de twee onderschepte transporten sprake kan zijn geweest van de betrokkenheid van verdachte in de zin van het verlenen van hand- en spandiensten (verdachte is geen initiator geweest). Voor de overige tien transporten is zelfs geen begin van bewijs voorhanden. Niet duidelijk is wat er in de auto’s zat die bij die transporten werden gebruikt. Er was geen sprake van dezelfde modus operandi; er werd niet steeds gebruik gemaakt van dezelfde auto.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging: feit 2 [3]
Op 8 maart 2007 werd [getuige E.] als bestuurder van een Fiat Multipla
(kenteken [kenteken]) aangehouden in Denemarken. [4] Onder de middelste voorstoel (de auto had drie voorstoelen), werd een opening aangetroffen onder de vloerbedekking. In de ruimte daaronder lag een witte plastic doos met geperste knoflook. In deze geprepareerde ruimte werden verder 30 pakketten hasj van ieder ca. 2 kilo aangetroffen (totaal 59,23 kilogram [5] ). [6]
[getuige E.] is door de (Nederlandse) politie gehoord als getuige. [7] [getuige E.] heeft verklaard dat hij toen hij in Denemarken werd aangehouden, handelde in opdracht van verdachte en diens kompaan [kennis van verdachte A.]. Medeverdachte[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) fungeerde als tussenpersoon tussen [getuige E.] en verdachte en [kennis van verdachte A.]. [getuige E.] wist dat hij hasj vervoerde omdat verdachte en [kennis van verdachte A.] voor zijn vertrek tegen hem hadden gezegd dat het om een transport van 60 kilogram hasj ging. [getuige E.] had de blokken toen ook zelf gezien.
De verklaring van [getuige E.] wordt ondersteund door zich in het dossier bevindende weergaven van afgetapte telefoongesprekken en sms’jes. [8] Zo blijkt dat [getuige E.] en [medeverdachte] elkaar op 8 maart 2007 (vanaf 17.00 uur) sms’jes stuurden waarin de aankomsttijd werd besproken van [getuige E.]. [9] Voorts blijkt dat verdachte (vervolgens) contact opnam met [medeverdachte] om de aankomsttijd te vernemen. Ten slotte blijkt uit de telefoongegevens dat verdachte en [medeverdachte], in de nacht volgend op de aanhouding van [getuige E.], contact met elkaar hadden en er iets dringend moest worden besproken (‘Bel me gelijk, [verdachte]’). [10]
Op grond van de hiervoor genoemde passages uit het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 59,23 kilogram hasj.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging: feit 3 [11]
Op 4 juni 2007 omstreeks 14.40 uur werd [bestuurder F.] als bestuurder van een Fiat Multipla (kenteken [kenteken]) aangehouden in de buurt van de grensovergang Bolzano, tussen Oostenrijk en Italië. [12] Bij een korte inspectie was gebleken dat er een dubbele bodem zat tussen de bodem van het voertuig en de liggers van de binnen-carrosserie. De auto is daarop voor onderzoek naar een gespecialiseerde garage gebracht. De toegang tot de dubbele bodem lag onder de middelste voorstoel. Toen die werd verwijderd bleken er 27 zorgvuldig verpakte pakketten te liggen, omwikkeld met grijs tape en met als inhoud naar later bleek: marihuana. In totaal werd een gewicht van 24,45 kilogram marihuana gewogen in het Laboratorium Analyse Verdovende Middelen in Bolzano. [13]
[bestuurder F.] heeft tegenover de Italiaanse hulpofficier verklaard dat hij verdachte, althans [verdachte]’ kent. [14]
Volgens vluchtgegevens van Transavia is verdachte op 4 juni 2007 van Rotterdam naar Rome gevlogen en op 5 juni 2007 weer teruggevlogen. [15]
Uit zich in het dossier bevindende weergaven van afgetapte telefoongesprekken [16] blijkt dat verdachte op 3 juni 2007 een gesprek heeft gehad met [G.] en dat hij daarbij tegen haar zei dat hij de volgende dag in ‘Spanje’ zou zijn. [17] Voorts blijkt uit de afgetapte telefoongesprekken dat verdachte op 5 juni 2007 werd gebeld door zekere [H.] die zich zorgen maakte over verdachte. [18] Verdachte stelde gerust, waarop [H.] zei: ‘Die eh dinges die is ook niet meer he. Rich.’
Getuige [getuige A.] heeft verklaard dat zij in april 2007 van verdachte het verzoek kreeg of zij een Fiat Multipla op haar naam wilde laten zetten. Niet lang daarna heeft zij de auto over laten schrijven op naam van ene [bestuurder F.] met wie verdachte haar in contact had gebracht. Van verdachte hoorde zij dat deze [bestuurder F.] met de auto naar het buitenland zou gaan. Zij hoorde daarbij landen als Spanje en Italië. [19]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard [20] dat hij [getuige A.] had geholpen bij de aankoop van de genoemde Fiat Multipla (kenteken [kenteken]) en het op haar naam stellen van deze auto. Ook heeft verdachte verklaard dat hij voor deze auto een bodemplaat had besteld. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij [bestuurder F.] kende. Tot slot heeft verdachte verklaard dat [H.] een vriend van hem was en dat het zou kunnen dat hij bezorgd was over het lot van verdachte (‘omdat [H.] altijd van alles wist over zaken die zich afspeelden in Delft’).
Op grond van de hiervoor genoemde passages uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid hennep.
Vrijspraak overige transporten Italië
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de overige onder feit 3 aan hem ten laste gelegde transporten, die met een Volvo S80 zouden zijn uitgevoerd. Ofschoon naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte in dezelfde periodes naar Italië afreisde en zich vervolgens geregeld in de omgeving van deze Volvo bevond, is er voor het overige onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig. De genoemde Volvo is niet nader onderzocht en de door de officier van justitie genoemde sms’jes, telefoongesprekken en observaties bieden, ook in hun eventuele onderlinge samenhang bezien, geen aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring te komen. De door de officier van justitie genoemde bewijsconstructie (schakelbewijs) die deze leemte zou moeten vullen is niet mogelijk nu er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen sprake is van een met de onderschepte transporten vergelijkbare modus operandi, het ging immers om verschillende auto’s en bestuurders.
4.5
De beoordeling van de tenlastelegging: vrijspraak feit 1
Nu de officier van justitie voor het onder feit 1 tenlastegelegde eveneens een schakelbewijsconstructie toepasbaar acht, zal de rechtbank dit feit als laatste behandelen en overweegt zij als volgt.
Uit de door de officier van justitie genoemde telefoongesprekken die zouden hebben plaatsgevonden tussen verdachte en zijn kennissen [kennis van verdachte A.] en [kennis van verdachte B.] is op te maken dat er rond 20 februari 2007 ‘iets’ werd getransporteerd en dat dit kennelijk niet vlekkeloos verliep. Daardoor werd er minder geleverd van dit ‘iets’ dan de bedoeling was.
Uit de afgetapte telefoongesprekken, waarvan één plaatsvond vanuit Zweden en in een ander ‘Denemarken’ werd genoemd, kan worden opgemaakt dat het genoemde transport plaatsvond naar Scandinavië (Denemarken dan wel Zweden).
Niet duidelijk is echter of het genoemde ‘iets’ een (grote) hoeveelheid hasj betrof (of een andere zaak).
De door de officier van justitie gebruikte schakelbewijsconstructie is naar het oordeel van de rechtbank hier niet aan de orde. Voor een vergelijking van dit transport met de bewezenverklaarde transporten met een Fiat Multipla naar Denemarken en Italië ontbreekt het aan specifieke informatie, zoals bijvoorbeeld over de vraag welke auto werd gebruikt. Daar komt nog bij dat verdachte tijdens het onderschepte transport naar Italië, zelf ook naar Italië afreisde, hetgeen, voor zover op dit punt iets te duiden valt, naar het oordeel van de rechtbank duidt op een afwijkende modus operandi.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
2.
tezamen en in vereniging met anderen omstreeks 8 maart 2007 in Nederland en te Frøslev, Padborg, Denemarken, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 59,23 kilogram hasj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
omstreeks 5 juni 2007 in Nederland en Duitsland en Italië tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

5.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Daarbij heeft zij rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop in deze zaak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Als het onderzoek niet was afgesplitst en deze feiten waren meegenomen bij de eerdere strafzaak in 2009, dan zou aan verdachte bij zijn veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf hooguit zes maanden extra zijn opgelegd. Voorts kwam verdachte bij die veroordeling - vanwege het onderzoek in de onderhavige strafzaak - niet in aanmerking voor detentiefasering en heeft hij voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn straf van vier jaar geheel “binnen” moeten uitzitten. Dit is hem zeer zwaar gevallen. Tot slot is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van smokkel van softdrugs naar het buitenland. Eenmaal betrof het bijna 60 kilogram hasj, de andere keer betrof het bijna 25 kilogram marihuana (hennep). Hasj en hennep bevatten de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en zijn daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. De grootschalige handel in softdrugs gaat vaak gepaard met het witwassen van grote illegale geldstromen en andere vormen van criminaliteit en dient ook om deze reden te worden bestreden. Bij de uitvoer van drugs is bovendien de positie van Nederland in internationaal verband in het geding.
Verdachte speelde bij deze transporten een actieve rol die veel verder ging dan het verrichten van enkele hand- en spandiensten. Bij het transport naar Scandinavië was verdachte een van de twee opdrachtgevers van de koerier, wist hij hoeveel kilo’s drugs in die auto verborgen werden, onderhield hij via een tussenpersoon frequent contact met de koerier tijdens het transport, was hij nauwkeurig op de hoogte van de verwachte aankomsttijd van het transport en ondernam hij actie toen de koerier bleek te zijn aangehouden. Bij het transport naar Italië was het verdachte die de auto voor dit transport kocht, die de wisselende tenaamstelling daarvan organiseerde, de aankoop van materiaal ten behoeve van het realiseren van een dubbele bodem in deze auto regelde, ervoor zorgde dat deze dubbele bodem daadwerkelijk werd aangebracht, contact had met de koerier voor het transport en tot slot zelf ook afreisde naar Italië ten tijde van dit transport. De rechtbank laat deze actieve rol bij de transporten meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Tegelijkertijd neemt de rechtbank in aanmerking dat zij een veel kleiner aantal transporten bewezen verklaart dan dat waarvan de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan.
De rechtbank houdt voorts rekening met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. In zaken als de onderhavige is een gevangenisstraf van 12 maanden niet ongebruikelijk.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 3 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte een lang justitieel verleden heeft waarbij hij meer dan eens langdurige celstraffen, waaronder de hoogste tijdelijke gevangenisstraf die het Nederlands strafrecht destijds kende, heeft ondergaan. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden om zich ook weer in 2007 schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat in het bijzonder acht geslagen op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dat in de onderhavige zaak van toepassing is. Uit dit artikel volgt dat rekening dient te worden gehouden met een veroordeling die heeft plaatsgevonden nadat verdachte de onderhavige feiten pleegde, zodat verdachte geen hogere straf opgelegd krijgt dan wanneer alle feiten tezamen zouden zijn afgedaan. Dit betekent dat de rechtbank de aan verdachte op te leggen straf zal matigen.
Ook laat de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat nadrukkelijk het grote tijdsverloop meewegen. De rechtbank merkt hierbij op dat er een overschrijding heeft plaatsgevonden van de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) waarbinnen een strafzaak dient te worden afgedaan. Ook dit leidt tot een matiging van de op te leggen straf.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de ernst van de feiten en de rol van verdachte daarbij.
Dit alles brengt de rechtbank ertoe een gevangenisstraf op te leggen van na te melden duur.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mrs. D.M. Thierry en E.C.M. Bouman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2014.

Voetnoten

1.Het personeels- en relatiemagazine van het Openbaar Ministerie.
2.(10x24) + 24 + 60 = 324
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierbladzijden, betreft dit de bladzijden van het proces-verbaal met het nummer 2010-234099, zaaksdossier Scandinavië, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
4.ZD Scan RHV (geschrift), blz. 120, blz. 123
5.ZD Scan RHV (geschrift), blz. 158
6.ZD Scan RHV (geschrift), blz. 138
7.ZD Scan G, blz. 1-4 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige E.]
8.Verdachte heeft verklaard dat hij de enige gebruiker was van telefoonnummer (…) 38273 (ZD Scan V, blz. 1-3. De hierna genoemde gesprekken en sms’jes van verdachte zijn via dit telefoonnummer gevoerd c.q. verzonden.
9.ZD Scan RHV, blz. 118-204; ZD Scan RHV, blz. 148
10.ZD Scan T, blz. 105
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierbladzijden, betreft dit de bladzijden van het proces-verbaal met het nummer 2010-234099, zaaksdossier Italië, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen.
12.ZD Italië RHV, blz. 29 e.v.
13.ZD Italië RHV, blz. 46
14.ZD Italië RHV, blz. 50
15.ZD Italië AH, blz. 206-214
16.Verdachte heeft verklaard dat hij de enige gebruiker was van telefoonnummer (…) 38273 (ZD Scan V, blz. 1-3. De hierna genoemde gesprekken zijn via dit telefoonnummer gevoerd.
17.ZD Italië T, blz. 220
18.ZD Italië T, blz. 221
19.V/[getuige D.], blz. 4 e.v.
20.Proces-verbaal ter terechtzitting van 6 maart 2014