In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een Ethiopische vreemdeling, eiseres, door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres was op 4 maart 2014 in bewaring gesteld met het oog op haar uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vorderde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 12 maart 2014 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanvraag van eiseres niet als zodanig heeft geregistreerd, omdat bepaalde stukken niet in een gesloten envelop waren aangeboden. Tevens heeft verweerder conclusies verbonden aan het zwijgen van eiseres tijdens het vertrekgesprek, zonder rekening te houden met een eerder rapport van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een opstapeling van bureaucratische tekortkomingen, waardoor er geen reële afweging van alle belangen heeft plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring van eiseres onrechtmatig was.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en eiseres een schadevergoeding toegekend van € 1.145,-- voor de dagen die zij in bewaring heeft doorgebracht. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 978,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.