5.Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen economische binding heeft met Sri Lanka. Het spaartegoed dat is vermeld in de overgelegde bankverklaring is opgebouwd uit zijn inkomsten als visser. Deze inkomsten zijn voldoende om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Eiser heeft in dit verband gewezen op de door hem overgelegde bonnen van de verkoop van vis, waarvan in de beroepsfase een vertaling is overgelegd. Verweerder handelt onzorgvuldig door hem in de beschikking op bezwaar argumenten tegen te werpen uit een eerdere procedure, zonder dat eiser hierop in bezwaar heeft kunnen reageren. Verweerder is pas in de bestreden beschikking gekomen met een aantal nieuwe afwijzingsgronden. In het verlengde hiervan stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft afgezien van het horen.
5.1Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat niet zonder kan meer worden aangenomen dat eiser een zodanige economische band heeft met zijn land van herkomst dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. Eiser heeft weliswaar een bankverklaring overgelegd, maar daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een stabiel banksaldo heeft, noch is de herkomst van dit banksaldo aangetoond. Eiser heeft geen bankafschriften overgelegd. Daarom is niet aannemelijk dat eiser vrijelijk over dit bedrag op de bank-rekening kan beschikken. Ten aanzien van eisers verklaring dat hij visser is, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde foto’s kunnen niet als objectief en verifieerbaar bewijs dienen. De overgelegde bonnetjes zijn niet vertaald, zodat ook deze stukken niet als bewijs kunnen worden aangemerkt. De verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society moet worden bezien in het licht van de vorige visumprocedure van eiser. In die procedure is eveneens een dergelijke verklaring overgelegd. In het bestreden besluit van 7 maart 2012 is geconcludeerd dat uit onderzoek van de Nederlandse vertegenwoordiging te Sri Lanka was gebleken dat bij dergelijke ondernemingen vaak geen enkele vorm van bedrijvigheid is. Ook was gebleken dat het registratienummer van de [naam bedrijf]’s co-operative society niet overeen- kwam met het registratienummer op de verklaring. Gelet hierop valt niet in te zien waarom thans wel van de juistheid van de inhoud van dit document moet worden uitgegaan. Dit klemt te meer, nu het registratienummer op de thans overgelegde verklaring dezelfde is als het registratienummer op de verklaring zoals die is overgelegd in de vorige procedure. Voor zover wel van de juistheid van de verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society dient te worden gegaan, dan zijn deze werkzaamheden niet van dien aard dat daarmee een dermate substantiële mate van economische binding met zijn land van herkomst kan worden aangenomen dat een tijdige terugkeer is gewaarborgd. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond geacht en heeft met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb afgezien van het horen van eiser en referent in bezwaar.
5.2 De in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde plicht van een bestuursorgaan om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, voordat op het bezwaar wordt beslist, vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 7:2 Awb blijkt dat één van de redenen voor het belang van het horen er in is gelegen dat het er toe kan dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Zo kan blijken dat de gegevens waarover het bestuursorgaan beschikt, nog onvolledig zijn of gebrekkig zijn, zodat de oorspronkelijke beslissing herzien moet worden. Juist een mondelinge gedachtenwisseling kan daartoe een goede aanvulling op de tot dan toe langs andere weg verzamelde gegevens opleveren. Volgens de Memorie van Toelichting schept het horen voor de belanghebbende niet slechts belangrijke waarborgen, maar draagt het er ook toe bij dat het bestuursorgaan zich er goed van kan vergewissen dat het over alle relevante informatie beschikt die nodig is om tot een zorgvuldige heroverweging te komen (zie Parlementaire geschiedenis Awb I, p. 329-331).
Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen slechts worden afgezien wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie (Parlementaire geschiedenis Awb I, p. 333).
5.3De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de onderhavige procedure ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift in vorenbedoelde zin en overweegt daartoe het volgende.
5.4De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag de volgende stukken heeft overgelegd om aan te tonen dat hij een economische binding heeft met zijn land van herkomst:
- een verklaring van de People’s Bank van 18 september 2012 waaruit blijkt dat het saldo op de rekening op naam van eiser op 6 september 2012 246.961,26 roepies bedroeg;
- een ongedateerde verklaring van [naam bedrijf]’s co-operative society waarin staat vermeld dat eiser visser is en een inkomen heeft van 60.000 roepies per maand.
5.5In het primaire besluit is slechts in algemene (standaard)bewoordingen vermeld dat het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten niet kan worden vastgesteld, omdat hij zijn economische binding met het land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Ook is aangegeven dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, dat de informatie die is verstrekt met betrekking tot het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf niet betrouwbaar is en dat twijfel bestaat over de authenticiteit van de door eiser overgelegde documenten, alsook over de juistheid van hun inhoud. In het primaire besluit is niet concreet ingegaan op de door eiser overgelegde stukken, noch is door verweerder gemotiveerd uiteengezet welke informatie ontbreekt en in welk opzicht en om welke redenen de overgelegde documenten niet betrouwbaar of naar hun inhoud onjuist zouden zijn.
5.6Verweerder heeft eerst in het bestreden besluit aan eiser tegengeworpen dat, nu hij enkel een bankverklaring en geen bankafschriften heeft overgelegd, met de bankverklaring nog niet aannemelijk is gemaakt dat hij een stabiel banksaldo heeft, noch kan de herkomst van het banksaldo met deze verklaring worden achterhaald. Daarnaast heeft verweerder eerst in het bestreden besluit tegengeworpen dat niet van de inhoud van de overgelegde verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society wordt uitgegaan. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder deze argumenten niet al in het primaire besluit heeft tegengeworpen, nu de verklaringen door eiser reeds bij zijn aanvraag waren overgelegd. Het standpunt van verweerder, dat de verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society al in de eerdere visumprocedure aan de orde is geweest, maakt niet dat eiser daarom in de voorliggende procedure er van uit had moeten gaan dat de inhoud van deze verklaring volgens verweerder niet deugdelijk zou zijn. Immers, in deze procedure is, anders dan verweerder stelt, een andere verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society overgelegd dan in de vorige procedure. Verweerder had deze verklaring dan ook op zijn eigen merites moeten beoordelen. De rechtbank voegt daaraan nog toe dat verweerder zich niet op het onderzoek van de Nederlandse vertegenwoordiging heeft kunnen beroepen zoals vermeld in de eerdere beschikking van 7 maart 2012, omdat uit de stukken van de vorige procedure blijkt dat daarbij geen onderzoek is verricht naar de in het geding zijnde [naam bedrijf]’s co-operative society. Daar komt bij dat in de vorige procedure sprake was van een tegenstrijdigheid tussen het registratienummer van het op een foto afgebeelde Fishermen’s Co-operative societies union Ltd. Head office en het registratienummer op de overgelegde verklaring van de [naam bedrijf]’s co-operative society. Van een dergelijke (vermeende) tegenstrijdigheid is in deze procedure geen sprake. Verweerder heeft dan ook niet zonder nader onderzoek te hebben verricht naar de in deze procedure overgelegde verklaring van [naam bedrijf]’s co-operative society zich op het standpunt kunnen stellen dat van bedrijvigheid van dit vissersbedrijf niet is gebleken.
5.7Gelet op de in 5.5 geschetste gang van zaken was het voor eiser in de bezwaarfase onduidelijk wat er precies op het punt van bewijsaanlevering van hem werd verwacht en op welke punten hij aanvullend bewijs moest inbrengen. Van hem kon om die reden dan ook niet worden verwacht dat hij - zonder expliciet verzoek daartoe van verweerder - middels zijn bezwaarschrift de in het bestreden besluit genoemde ontbrekende informatie en documenten zou verstrekken. Indien verweerder van mening was dat de documenten die eiser bij zijn aanvraag heeft overgelegd tekortschoten, had het op zijn weg gelegen om in het primaire besluit expliciet te vermelden welke tekortkomingen er waren en welke informatie en/of documenten hij van eiser verlangde om deze op te heffen. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in de bezwaarfase niet in de gelegenheid heeft gesteld de naar zijn oordeel ontbrekende bewijsstukken alsnog in te dienen dan wel opheldering te verschaffen over de punten waarover bij verweerder twijfel bestond. Gelet op het feit dat het horen er toe kan dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen heeft verweerder, na de constatering dat er nog onopgehelderde vraagpunten waren, in het onderhavige geval ten onrechte geconcludeerd dat uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en dat daarover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Het had in dit verband op de weg van verweerder gelegen om eiser, dan wel referent, nader te horen door een ambtelijke commissie of - indien het horen van eiser om praktische reden niet mogelijk
was - eiser concrete schriftelijke vragen te stellen over de in het thans bestreden besluit tegengeworpen onderwerpen. De beroepsgrond treft doel.
5.8Ook slaagt de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft gesteld dat het beroep van visser niet een voldoende economische band met het land van herkomst kan opleveren. Niet duidelijk is immers waar verweerder deze conclusie op baseert. Het bestreden besluit is in dit opzicht ondeugdelijk gemotiveerd. Hierbij is tevens van belang dat eiser in bezwaar verkoopbonnen heeft overgelegd - waarvan in beroep een vertaling is overgelegd - waarmee eiser een begin van bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij voldoende inkomen heeft uit de visserij om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.