In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was afgegeven. De informatiebeschikking, gedateerd 14 november 2012, betrof het jaar 2009 en was gebaseerd op artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur had de informatiebeschikking gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2013. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 9 juli 2013 zijn ook andere beroepen van eiser en zijn echtgenote behandeld, die verband hielden met belastingaanslagen en informatiebeschikkingen in het kader van het Rekeningenproject.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de informatiebeschikking op het moment van oplegging van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 nog niet onherroepelijk was geworden. Hierdoor is de informatiebeschikking van rechtswege vervallen, zoals bepaald in artikel 52a, derde lid, AWR. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De rechtbank heeft echter ook overwogen dat eiser terecht bezwaar en beroep had ingesteld, aangezien de informatiebeschikking nog niet van rechtswege was vervallen ten tijde van het instellen van het beroep. Daarom heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.217, en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.