ECLI:NL:RBDHA:2014:302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_7809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering kinderopvangtoeslag en de aanwezigheid van grove schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelt dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar gedrag zou leiden tot een te hoge tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010. De rechtbank stelt vast dat niet ieder nalaten bij het stopzetten van de kinderopvangtoeslag automatisch leidt tot ernstige nalatigheid. De Belastingdienst had een grondiger onderzoek moeten instellen naar de omstandigheden van eiseres en de mate van verwijtbaarheid moeten overwegen.

De procedure begon met een terugvorderingsbeschikking van de Belastingdienst, waarin eiseres werd aangesproken op een bedrag van € 7.210 aan kinderopvangtoeslag. Eiseres had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, maar haar verzoek werd afgewezen. Na een bezwaarschrift en een zitting op 19 december 2013, waarin eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. Eiseres voerde aan dat haar inkomen onder de beslagvrije voet ligt en dat zij door persoonlijke omstandigheden niet goed heeft opgelet bij het stopzetten van de toeslag.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van grove schuld bij eiseres. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en verwijst de zaak terug naar de Belastingdienst voor een nieuw besluit, waarbij eiseres opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974, en het griffierecht van € 44.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/7809

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. de Jongh),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft ten name van eiseres een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010, met dagtekening 8 mei 2013, genomen.
Eiseres heeft door middel van een formulier verzoek persoonlijke betalingsregeling op
14 juni 2013 verzocht om een persoonlijke betalingsregeling van het bedrag vermeld op de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010.
Verweerder heeft bij beschikking van 29 juni 2013 beslist op het verzoek betalingsregeling kinderopvangtoeslag 2010. Eiseres heeft hiertegen op 7 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij beslissing op het bezwaarschrift, met dagtekening
16 september 2013, inzake persoonlijke betalingsregeling het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de beschikking van 29 juni 2013 gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013 te Den Haag.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [A].

Overwegingen

Feiten
1.
Verweerder heeft bij beschikking van 5 december 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag 2010 toegekend van € 7.210. Dit voorschot is gebaseerd op 130 uren kinderopvang per maand, derhalve 1560 uren per jaar.
2.
Bij brief van 26 oktober 2011 heeft verweerder aan eiseres – daar eiseres op verzoek geen informatie omtrent de daadwerkelijk gemaakte opvangkosten in 2010 heeft ingezonden – kenbaar gemaakt dat zij geen recht op kinderopvangtoeslag 2010 heeft.
3.
Eiseres heeft vervolgens een antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2010, met dagtekening 29 oktober 2011, aan verweerder toegezonden. Er wordt aangegeven dat er gebruik wordt gemaakt van de kinderopvang in 2010. Er wordt een jaaropgave 2009 bijgesloten, maar niet een jaaropgave 2010. Daarna wordt aan eiseres een formulier, met dagtekening 11 november 2011 toegezonden, waarop eiseres aangeeft dat het kind waarvoor kinderopvangtoeslag is aangevraagd, geen bsn-nummer heeft. Er wordt geen jaaropgave 2010 verstrekt.
4.
Verweerder heeft bij beschikking van 8 mei 2013 het voorschot kinderopvangtoeslag 2010 herzien en vastgesteld op € 0.
5.
Verweerder heeft ten name van eiseres een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010, met dagtekening 8 mei 2013, genomen, groot € 7.210, met een openstaand bedrag van € 7.073.
6.
Verweerder heeft bij beschikking van 8 juni 2013 de kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op € 0.
7.
Eiseres heeft door middel van een formulier verzoek persoonlijke betalingsregeling op 14 juni 2013 verzocht om een persoonlijke betalingsregeling van het bedrag vermeld op de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010. Bij telefonisch contact met eiseres heeft de behandelaar van het verzoek om een regeling van eiseres vernomen dat zij in 2010 geen kinderopvang heeft genoten. Dit gegeven is niet eerder doorgegeven aan verweerder, en er is geen wijziging in de gegevens van de kinderopvang door verweerder ontvangen.
8.
Verweerder heeft bij beschikking van 29 juni 2013 beslist op het verzoek betalingsregeling kinderopvangtoeslag 2010.
Deze beslissing luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Uit de verstrekte informatie blijkt dat het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking waarvoor u uitstel vraagt, te wijten is aan opzet of grove schuld van u of uw partner.
(. . . ) maar verleen ik u alleen uitstel onder de voorwaarde dat u uw terugvordering in 24 maandelijkse termijnen, gaat voldoen. (. . .).
Let op: het gehele bedrag van de terugvordering, inclusief eventuele invorderingsrente en vervolgingskosten moeten voor het einde van de betalingsregeling betaald zijn.
(. . .).
De volgende terugvorderings-beschikking zijn nog verschuldigd:
Terugvorderings-beschikking Jaar Beschikkings-nummer
Openstaan bedrag Openstaande Kosten
Kinderopvangtoeslag 2009 (. . .)
Kinderopvangtoeslag 2010 [toeslagnummer] € 7.210, - € 0
(. . .)
1.
Wilt u het bedrag in termijnen betalen? U betaalt € 302 per maand. De uiterst betaaldatum van de eerste termijn is 31 juli 2013. (. . .). De laatste termijnbetaling moet voor 30 juni 2015 betaald zijn.
(. . .)”.
9.
Eiseres heeft hiertegen op 7 augustus 2013 een bezwaarschrift ingediend.
10.
Verweerder heeft bij beslissing op het bezwaarschrift, met dagtekening
16 september 2013, inzake persoonlijke betalingsregeling het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de beschikking van 29 juni 2013 gehandhaafd.
Geschil11. In geschil is de hoogte van het vastgestelde aflossingsbedrag voor de kinderopvangtoeslag 2010. Tevens is in geschil of terecht grove schuld bij eiseres aanwezig wordt geacht. Met name dient hierbij de vraag beantwoord te worden of sprake is van ernstige nalatigheid.
12.
In bezwaar geeft eiseres aan dat haar inkomen, een WWB uitkering, beneden de beslagvrije voet komt, daar het terug te betalen termijnbedrag van € 302 aan kinderopvangtoeslag veel te hoog is. Voorts is zij door problemen thuis (o.a. mishandeling) vanaf 2008 in de problemen gekomen. Zij heeft hierdoor niet goed opgelet bij het stopzetten van de kinderopvangtoeslag. In beroep voert zij voorts aan dat zij voorts meerdere schulden heeft. Waar de kwalificatie opzet of grove schuld bij het ontstaan van de terugvordering op is gebaseerd, heeft verweerder niet aangegeven. Eiseres neemt het standpunt in dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Tevens voert eiseres aan dat zij ten onrechte tijdens de bezwaarprocedure niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
13.
Verweerder neemt het standpunt in dat de kwalificatie opzet/grove schuld in de uitspraak op bezwaar niet goed dan wel mager onderbouwd is. Wel is er op grond van de feiten die uit het dossier naar voeren komen sprake van grove schuld van eiseres bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking. Eiseres is in het jaar 2010 ernstig nalatig geweest in het doorgeven aan verweerder dat in 2010 geen kinderopvang werd genoten, waarvoor eiseres in het jaar 2010 wel elke maand een voorschot van ongeveer € 600 ontving.
Beoordeling van het geschil
14.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir) stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
15.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit.
16.
Ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir zijn de voorgaande leden
(van artikel 7, Rb)niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van belanghebbende of diens partner.
17.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt het bestuursorgaan voordat het op een bezwaar beslist de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.
Daarvan kan in de in artikel 7:3 van de Awb vermelde situaties worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar aangegeven dat conform artikel 7:3 Awb kan worden afgezien van horen van belanghebbende als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder heeft in die uitspraak tevens aangegeven het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren en om die reden af te zien van het horen van eiseres.
18.
Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en de overgelegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het onderhavige geval op voorhand niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien. Verweerder was dan ook gehouden eiseres te horen. Verweerder heeft dat echter nagelaten.
19.
In beroep neemt verweerder het standpunt in dat op grond van de feiten die uit het dossier naar voren komen sprake is van grove schuld bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking voor het jaar 2010. Hierbij stelt verweerder dat
- belanghebbende geen enkele wijziging van gegevens heeft opgestuurd;
- belanghebbende niet afdoende heeft gereageerd op het verzoek van
de Belastingdienst/Toeslagen om toezending van bewijsstukken;
- belanghebbende geen jaaropgave 2010 naar Belastingdienst/Toeslagen heeft opgestuurd;
- belanghebbende in 2010 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
Tevens heeft verweerder verwezen naar een besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2009, nr. CPP2009/905M, Stcrt. 2009, 10311 (het Besluit) waarin in paragraaf 2 een uitwerking gegeven wordt van het begrip grove schuld.
20.
In het Besluit wordt in paragraaf 2 het volgende vermeld, voor zover van belang:
“Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat bijvoorbeeld een te hoog bedrag aan tegemoetkoming wordt toegekend. (. . .) . De Belastingdienst/Toeslagen dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.”
21.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze zich hebben voorgedaan niet zonder meer vastgesteld kan worden dat eiseres redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat haar gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming kinderopvangtoeslag 2010 zou worden toegekend en dat derhalve sprake was van grove schuld, in de zin van ernstige nalatigheid, bij eiseres. Immers niet ieder nalaten bij het stopzetten van kinderopvangtoeslag brengt mee dat er sprake is van ernstige nalatigheid. Verweerder had een onderzoek moeten instellen, waarbij hij hetgeen eiseres heeft gesteld nader had moeten bekijken en waarbij hij de vraag had moeten betrekken of er sprake is van aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid.
22.
Er zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken op grond waarvan de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 Awb aan de schending van de hoorplicht voorbij kan worden gegaan. De uitspraak op bezwaar kan daarom niet in stand blijven.
23.
Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
24.
De rechtbank acht het niet aangewezen zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank zal de zaak naar verweerder terugverwijzen opdat deze, na een volledig onderzoek naar de vraag of er sprake is van ernstige nalatigheid bij eiseres, waarbij eiseres alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord, opnieuw uitspraak op het bezwaar van eiseres zal doen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Proceskosten
25.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
De aanwezigheid van overige, voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding – en het griffierecht van € 44 - betalen aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.