3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Het dossier
[slachtoffer] heeft het volgende verklaard. Tijdens zijn werkzaamheden in de kas was hij in gesprek met een collega en verdachte zei hem dat hij dit gesprek moest staken. Kort daarop kwam verdachte naar hem toe en gaf hem een stomp in het gezicht, als gevolg waarvan hij op de grond viel. Nadat verdachte hem nog een schop gaf, stond [slachtoffer] op en haalde hij met een bloemenmesje – dat hij bij zich droeg om blad te snijden – uit in de richting van verdachte. Vervolgens werd hij door verdachte meermalen met een mes in zijn lichaam gestoken.
Uit medisch onderzoek van de GGD is gebleken dat [slachtoffer] het volgende letsel heeft opgelopen: meerdere steekwonden, klaplong, ribbreuk, breuk in de borstwervel, bloed in de borstholte, breuk in de bodem van de oogkas, scheurwonden in het oog, steekverwondingen op de rug en een snijwond in de wang. De locatie van een aantal letsels is geassocieerd met grotere bloedvaten of vitale organen waaronder de longen. Zonder adequate medische hulp had [slachtoffer] aan het letsel kunnen overlijden.
[collega 1], als collega van verdachte en [slachtoffer] op de werkvloer aanwezig, heeft verklaard dat [slachtoffer] kort voor het incident iets tegen hem riep en dat verdachte in reactie daarop tegen [slachtoffer] zei dat hij hem met rust moest laten. [slachtoffer] schold verdachte vervolgens uit, onder meer voor ‘idioot’. Verdachte zei hierop op boze toon ‘wat noem je mij idioot?’ en ‘je moet je bek houden, je gaat er aan’. [collega 1] zag dat verdachte op [slachtoffer] afliep en dat zij tegenover elkaar kwamen te staan. Op enig moment hoorde hij verdachte zeggen ‘steek me dan, steek me dan’ en zag hij verdachte een stekende beweging maken in de richting van [slachtoffer].
[collega 2], eveneens als collega van verdachte en [slachtoffer] op de werkvloer aanwezig, heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte [slachtoffer] aanspoorde om zijn collega met rust te laten en dat [slachtoffer] verdachte hierop uitmaakte voor ‘idioot’. Hij zag dat verdachte vervolgens boos werd en met versnelde pas in de richting van [slachtoffer] liep. Nadat tussen beide mannen een gevecht ontstond zag hij dat verdachte op enig moment een in plastic verpakt mes uit zijn broekzak haalde, dat hij dit mes openklapte en er slaande bewegingen mee maakte tegen de wang van [slachtoffer]. Toen laatstgenoemde zich omdraaide, schopte verdachte hem met een ronddraaiende beweging in zijn rug, waarna opnieuw een gevecht ontstond.
Verdachte heeft verklaard dat, toen hij [slachtoffer] had verzocht geen schunnige woorden te uiten tegen [collega 1], [slachtoffer] boos werd en verdachte uitschold. Toen verdachte in zijn richting liep, stak [slachtoffer] hem in zijn schouder. In reactie hierop pakte verdachte een mes uit zijn broekzak, haalde dit uit een plastic boterhamzakje en maakte een zwaaibeweging in de richting van [slachtoffer]. In het gevecht dat daarop volgde heeft hij [slachtoffer] naar eigen zeggen meermalen in het lichaam gestoken. Het mes had hij naar het werk meegenomen, omdat hij bang was dat [slachtoffer] hem iets zou aandoen.
Uit medisch onderzoek van de GGD is gebleken dat verdachte het volgende letsel heeft opgelopen: een steekverwonding bestaande uit een oppervlakkige scheuring van de huid van 2 tot 3 cm tot aan de onderhuid. De wondranden werden gehecht met twee hechtingen en de geschatte genezingsduur bedroeg circa twee weken.
Poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling?
Vast is komen te staan dat verdachte [slachtoffer] met een stilettomes heeft gestoken in de hals, rug, buik en borst, met ernstig letsel tot gevolg. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat aldus een aanmerkelijk kans in het leven wordt geroepen dat het slachtoffer het leven laat, aangezien zich in die gebieden diverse vitale lichaamsdelen bevinden. De rechtbank heeft, nog afgezien van de omstandigheid dat [collega 1] verdachte heeft horen zeggen dat [slachtoffer] er aan zou gaan, geen aanleiding te veronderstellen dat verdachte zich van deze kans niet bewust is geweest. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans. Verdachte heeft dan ook ten minste voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. Het primair tenlastegelegde zal derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Noodweer? Noodweerexces?
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken nadat hij eerst zelf door [slachtoffer] in de schouder was gestoken. De raadsman heeft mede op grond van de verklaringen van verdachte betoogd dat verdachte zich tegen deze aanval mocht verdedigen en dat derhalve sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat [slachtoffer], kort nadat hij door verdachte vanaf een afstand op zijn gedrag was aangesproken, met een mes zwaaide en tegen verdachte zei ‘ik maak je af’. Verdachte voelde zich daardoor bedreigd en wilde naar [collega 1], zijn leidinggevende, lopen. Terwijl verdachte vervolgens op weg naar de leidinggevende [slachtoffer] passeerde, stak deze verdachte onverwacht in de schouder. In reactie hierop pakte verdachte een mes uit zijn broekzak, haalde dat uit een plastic boterhamzakje en maakte een zwaaibeweging. Toen [slachtoffer] probeerde terug te steken, schopte verdachte hem in zijn zij. Toen [slachtoffer] zich als gevolg hiervan omdraaide, stak verdachte hem meermalen in onder meer zijn rug. Ter terechtzittingheeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem al vijf keer had geprobeerd te steken voordat hij het mes uit zijn broekzak pakte. Hij pakte dit mes naar eigen zeggen in eerste instantie slechts om [slachtoffer] af te schrikken. Pas nadat laatstgenoemde nogmaals in zijn richting stak, stak verdachte hem in het gezicht. Toen verdachte [slachtoffer] vervolgens wegschopte pakte [slachtoffer] het been van verdachte vast en probeerde hij hem in het kruis te steken. In de worsteling die hierop volgde zou verdachte meermalen met het mes hebben gestoken.
Verdachte had het mes - aldus zijn verklaring - mee naar het werk genomen, omdat [slachtoffer] drie jaar geleden ook al eens had geprobeerd hem met een mes te steken en de week voor het onderhavige voorval met de dood had bedreigd.
De rechtbank stelt vast dat de lezing van verdachte onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de getuigen die bij het voorval in ieder geval voor een deel aanwezig zijn geweest. De lezing van [slachtoffer] wordt daarentegen op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van [collega 1] en [collega 2]. Zij bevestigen dat verdachte in boze toestand naar [slachtoffer] toeliep en [collega 1] heeft bovendien verklaard dat verdachte kort daarvoor tegen [slachtoffer] riep ‘(…) je gaat er aan’. Dit valt moeilijk te rijmen met het door verdachte geschetste scenario dat hij het conflict wilde laten beslechten door de leidinggevende, waarbij het de rechtbank overigens niet aannemelijk voorkomt dat verdachte – uitgaande van zijn verklaring – daarbij het risico zou hebben aanvaard om op weg naar de leidinggevende langs [slachtoffer] te lopen die kort tevoren met een mes zou hebben staan zwaaien en hem met de dood zou hebben bedreigd. Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte hem onmiddellijk een stomp in het gezicht gaf, ondersteund door het bij hem geconstateerde letsel bij het linkeroog.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte na de woordenwisseling op [slachtoffer] afliep, hem een stomp in het gezicht gaf en dat [slachtoffer] in reactie hierop verdachte met een bloemenmesje stak. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] zich mocht verdedigen tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door verdachte. Uit medisch onderzoek van de GGD is gebleken dat verdachte is geraakt in zijn bovenarm en dat dit een oppervlakkige scheuring van de huid tot aan de onderhuid heeft veroorzaakt; naar het oordeel van de rechtbank beperkt letsel. Uit het dossier komt verder naar voren dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer] fysiek overwicht had en dat [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van een relatief klein mesje dat hij in het kader van zijn werkzaamheden in handen had. Gelet op deze omstandigheden is niet gebleken dat [slachtoffer] de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Nu [slachtoffer] handelde ter noodzakelijke verdediging, was er geen sprake van een wederrechtelijke aanranding jegens verdachte, zodat verdachte – anders dan de raadsman heeft betoogd – geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.