ECLI:NL:RBDHA:2014:2804
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WW-uitkering aan eiseres, die in België verbleef ten tijde van haar werkloosheid. Eiseres, met de Duitse nationaliteit, was sinds 1 maart 2005 in dienst bij de Stichting [A] in Den Haag en werd op 1 april 2012 gedetacheerd naar de Brusselse vestiging. Na beëindiging van de activiteiten van de werkgeefster op 1 augustus 2012, heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de aanvraag geweigerd op basis van artikel 19, lid 1, onder e, van de Werkloosheidswet (WW), dat bepaalt dat werknemers die buiten Nederland verblijven anders dan wegens vakantie, geen recht hebben op een WW-uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van haar werkloosheid in België verbleef en dat dit verblijf niet als vakantie kon worden aangemerkt. Eiseres voerde aan dat zij haar woonplaats in Nederland had gehouden en dat zij niet de intentie had om zich in België te vestigen. De rechtbank oordeelde echter dat de feitelijke omstandigheden, waaronder de inschrijving als werkzoekende en de correspondentie met verweerder, erop wezen dat eiseres in België woonde. De rechtbank concludeerde dat de uitsluitingsgrond van artikel 19, lid 1, onder e, van de WW van toepassing was, en dat een beoordeling op basis van Europese regelgeving niet tot een andere uitkomst zou leiden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel voorzien voor hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.