ECLI:NL:RBDHA:2014:2779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13-1741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ernstige plichtsverzuim door kwetsende communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Stichting Rotterdams Philharmonisch Orkest, en de stichting als verweerder. De eiser had een anonieme e-mail verzonden naar zijn leidinggevende, waarin hij haar op zeer kwetsende wijze beschuldigde en dreigde met openbaarmaking van een zwartboek over haar. De rechtbank moest beoordelen of de stichting, als privaatrechtelijke stichting, tot de openbare dienst behoort en of de bestuursrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de stichting inderdaad onder de openbare dienst valt, gezien de overwegende invloed van de overheid op de stichting, en dat de bestuursrechter bevoegd was.

De rechtbank heeft vervolgens de disciplinaire maatregel van ontslag beoordeeld. De eiser voerde aan dat hij ten tijde van het verzenden van de e-mail leed aan psychische aandoeningen, wat zijn toerekenbaarheid zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser zich bewust was van zijn handelen en dat het plichtsverzuim aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank concludeerde dat de inhoud van de e-mail nodeloos kwetsend en onacceptabel was, en dat de stichting terecht had besloten tot ontslag. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de stichting om hem te ontslaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse)
tegen

Stichting Rotterdams Philharmonisch Orkest, verweerder

(gemachtigde: mr. B. de Bruijn)

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
Bij brief van 24 oktober 2012 heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld op 3 december 2012. Bij uitspraak van 17 december 2012 (AWB 12/9930) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K. Hoesenie, kantoorgenote van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was de heer [A], interim HR&O Manager, namens verweerder aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde van eiser, gelet op haar verzoek ter zitting, in de gelegenheid gesteld om stukken over te leggen waaruit zou kunnen blijken dat verweerder een zogenaamde B3-status heeft, alsmede schriftelijk te reageren op de bijlage bij de pleitnota van de gemachtigde van verweerder, overgelegd ter zitting. Bij brief van 10 december 2013 heeft de gemachtigde van eiser nadere informatie overgelegd waarop de gemachtigde van verweerder bij brief van 8 januari 2014 heeft gereageerd, eveneens onder overlegging van nadere stukken. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Het onderzoek is daarop gesloten.

Overwegingen

1.
Eiser is sinds 1 maart 1992 werkzaam bij verweerder, laatstelijk in de functie van [musicus] bij de sectie ‘[instrument]’. Op 31 mei 2012 heeft eiser de volgende anonieme e-mail (de e-mail) verzonden aan zijn leidinggevende, mevrouw [B], als managementlid werkzaam bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest (RPhO):
“Onderwerp: respect laten zien
[B],
jouw manier van ons musici bijpraten heeft geleid tot het bijhouden van een zwartboek over jou. Tot nog toe had jij wellicht het idee dat je boven alle partijen stond maar ik kan je melden dat er nu een punt bereikt is dat niemand meer jouw rare manier van handelen tolereert. Er is een totaal gebrek aan respect voor ons musici, je spreekt in brieven over ‘ons en wij’ alsof je van Koninklijke bloede bent maar erger, je verzint al een eeuwigheid je eigen regels en beroept je – wanneer daarop aangesproken op onwetendheid. Bij iedere directeur ben jij de eerste om zijn hielen brandschoon te likken. en zal jij er alles aan doen om te zorgen dat jouw baantje niet in opspraak komt. [B], we snappen het best: jij bent nooit goed genoeg geweest om ooit een baan in welk orkest dan ook te krijgen en dat maakt je, gefrustreerd als je bent, er alles aan doet om zo respectloos als je kan met alle musici om te gaan.
Genoemd zwartboek bestaat al een aantal jaar en bevat een aantal zeer kwetsende passages, handelingen en uitspraken waar de honden geen brood van lusten. Ook is ons bekend hoe jij en je huidige man jouw vorige man als een lulletje rozenwater hebben laten zitten. Iets met ontbijt en vakantie. Indien gewenst uitgebreider op Intranet. Je weet het zelf wel.
Vanaf nu is het klaar met je paternalisme. Je kan kiezen: of je gedraagt je normaal en als dienaar van het orkest en vooral de musici, of je blijft je gedragen als Frau Braun in oorlogstijd, heulend met de vijand (directie) wat maakt dat je zelfs na je pensioen nog last van onze advocaten zal hebben. We hebben simpelweg teveel materiaal tegen je. Als je van een prettige oude dag wilt genieten lijkt ons de keuze duidelijk. Als je de gefrustreerde überbitch wilt blijven zijn, ga vooral door met je wijze van communiceren.
Bijvoorbeeld hoe je verschillende musici hebt beticht van stemmingmakerij. Het lijkt wel een Oostblok-antwoord. Eerst [C] over de dienstlijn en nu weer [D]. Weten jouw supervisers überhaupt wat voor raar mens jij bent zulke antwoorden te mailen?!
[D] komt van het KCO en is zulke antwoorden niet gewend bij zijn oude orkest. Daar heerst namelijk terecht het idee dat je een ware artiest bent als je een musicus bent van dat orkest. In welke rang dan ook. Iets wat bij ons normaal zou moeten zijn. Als je eenmaal lid bent van ons orkest zou je een minimaal respect moeten genieten van een ieder van ons, al helemaal van een orkestmanager. Zeker als die bewezen gefrustreerd is nooit zelf een dergelijke baan gewonnen te hebben.
[D] had een uitstekende vraag, een normale vraag en gezien het onderwerp eigenlijk ook een pijnlijke vraag, want immers wederom weer eens niet goed over nagedacht door het team. Treurig dat [D] als een lulletje rozenwater wordt weggezet in jouw antwoord terwijl je zelf ook wel weet dat je nog niet eens zijn etui zou mogen dragen en alle schuld is bij het team ligt dat sowieso de vraag gesteld moest worden. Je hebt gekozen voor oorlog, oorlog zal je krijgen. [E]. heeft geen idee welk eng naar treurig mens jij bent, na het lezen van het zeer uitgebreide zwartboek over jou zal hij niet anders kunnen dan beamen dat het voor eenieder maar vooral voor de organisatie het het allerbeste zal zijn dat je binnen nu en twee weken je ontslag aankondigt.
Wil of durf je dat niet, prima. We gaan vanaf nu echt ‘all the way’ = zo snel als mogelijk jou te dumpen. Uiteindelijk ook ten volle instemming van [E] en [F].
Wees slim, kies eieren voor je geld. Kies voor je afgedankte RO man, hij blij, wij blij.
En nee, je hebt geen vrienden in ons bedrijf Iedereen doet hooguit alsof maan niemand wil uiteindelijk echt met je bevriend zijn, logisch eigenlijk ook.
Je hebt twee weken vanaf nu. Nee het is geen grap, deze mail valt niet te traceren, het IP nummer is fake en alles wat er aan zit te komen om de directeur zeer makkelijk te laten zien welk een afschuwelijke intrigante we jaren in ons midden hebben gehad is ook niet te herleiden.
Vanaf nu mag je stress hebben. Vanaf nu is het genoeg geweest. Je mag kiezen:
of zelf NU weg of pas na een enorm uitgebreid zwartboek waar oneerbaar ontslag het enige is wat rest. Wil je je man achterna of snap je dat jouw tijd NU is gekomen?!
Dag [B], vecht niet, probeer niet te achterhalen wie dit schrijft. Het is klaar, over en uit met je. Zie het in en je bent vrij. Zo niet, een zwaar en pijnlijke aftocht, gesteund door vrijwel het hele orkest. Veel wijsheid toegewenst. Mocht je uiteindelijk toch hart voor het orkest hebben, resign.”
1.1.
In een gesprek met de heer [G], directeur van het RPhO, op 18 juli 2012 heeft eiser toegegeven de e-mail anoniem aan [B] te hebben gestuurd. Deze erkenning heeft hij herhaald tijdens een gesprek met het door verweerder ingeschakelde onderzoeksbureau Hoffman Bedrijfsrecherche. Bij brief van 12 augustus 2012 heeft eiser zijn excuses aan [B] aangeboden. Bij brief van 28 augustus 2012 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt eiser te ontslaan, hetgeen – na indiening van een zienswijze door eiser en een mondelinge toelichting daarop – heeft geresulteerd in het primaire besluit, welk besluit in bezwaar is gehandhaafd.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de inhoud van de e-mail nodeloos kwetsend, beledigend en volstrekt onacceptabel is. Verweerder stelt zich op het standpunt niet te kunnen tolereren dat eiser [B] heeft getracht te bewegen haar eigen ontslag in te dienen onder dreiging van de openbaarmaking van een zwartboek over haar. Indien er al commentaar bestaat op het functioneren van een manager, zijn er andere wegen om dit aan te kaarten, aldus verweerder. Door op deze wijze te handelen heeft eiser volgens verweerder in zeer ernstige mate de normen overtreden waarvan mag worden verwacht dat eiser deze als goed ambtenaar naleeft. Verweerder merkt de handelwijze van eiser aan als zeer ernstig plichtsverzuim en acht dit plichtsverzuim volledig toerekenbaar en verwijtbaar. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim acht verweerder de straf van ontslag niet onevenredig.
3.
Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan. De bestuursrechter is niet bevoegd om van onderhavig geschil kennis te nemen nu eiser niet op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam is bij verweerder maar op basis van een arbeidsovereenkomstig naar burgerlijk recht. Verweerder behoort immers niet tot de openbare dienst. Het ontslagbesluit is dan ook geen appelabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is verweerder bij het bestreden besluit uitgegaan van een onjuiste feitelijke grondslag. Zo is ten onrechte gesteld dat sprake is van meerdere gedragingen die maken dat sprake is van plichtsverzuim. Daarnaast lijkt het ontslagbesluit mede gebaseerd op ongefundeerde roddels en verzinsels. Voorts stelt eiser dat, voor zover sprake is van plichtsverzuim, dit plichtsverzuim niet (volledig) aan hem kan worden toegerekend nu hij lijdt aan psychische aandoeningen als gevolg waarvan hij ten tijde van het schrijven en verzenden van de e-mail onvoldoende controle over zijn emoties had. Ook de medicatie die eiser destijds gebruikte is mogelijk (negatief) van invloed geweest, aldus eiser. Tot slot voert eiser aan dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim, dat niet uit het bestreden besluit blijkt waarom niet met een lichtere straf kon worden volstaan en dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door valse beschuldigingen over hem te uiten in de organisatie.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Overwegende overheidsinvloed?
5.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verweerder een orgaan is dat tot het openbaar bestuur gerekend kan worden. Alleen in dat geval is de bestuursrechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
6.
Ingevolge artikel 1 van de Ambtenarenwet (Aw) is ambtenaar in de zin van deze wet degene die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Ingevolge het tweede lid behoren tot de openbare dienst alle diensten en bedrijven door de Staat en de openbare lichamen beheerd.
7.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een privaatrechtelijke stichting tot de openbare dienst behoren indien op grond van haar statuten blijkt van een overwegende invloed van de overheid op doelstelling, beheer en beleid. In de literatuur is op basis van vaste jurisprudentie op dit terrein geconstateerd dat moet zijn voldaan aan vier cumulatieve eisen:
- de overheid moet een overwegende invloed hebben op de samenstelling van het bestuur en de benoeming van de bestuursleden;
- de overheid moet een belangrijke invloed hebben op de financiën van de stichting;
- de overheid moet een rol spelen bij het personeelsbeleid, en;
- een aantal besluiten moet door of namens de overheid worden goedgekeurd.
8.
Of sprake is van overwegende overheidsinvloed op voornoemde terreinen moet blijken uit de statuten van de stichting. Dat daarnaast moet blijken dat de statutaire invloed in de praktijk ook daadwerkelijk wordt uitgeoefend, zoals eiser onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 6 april 1966 heeft aangevoerd, komt de rechtbank onjuist voor. Uit jurisprudentie van de CRvB van latere datum (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juni 1991, TAR 1991/167 en 20 januari 2011, LJN: BP1983) blijkt immers dat het bepaalde in de statuten doorslaggevend is en van de statuten afwijkende feitelijke invloeden naar de achtergrond dienen te worden geschoven. De rechtbank sluit zich bij laatstgenoemde lijn aan. Eiser heeft diverse stukken overgelegd die hij naar aanleiding van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van de gemeente Rotterdam en verweerder heeft ontvangen. Met deze stukken wil eiser onder meer aantonen dat de overheid, in onderhavig geval het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Rotterdam (het College), eventuele statutaire bevoegdheden en/of beïnvloedingsmogelijk-heden in de praktijk niet heeft gebruikt/uitgeoefend. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat voor de vraag of sprake is van overwegende overheidsinvloed enkel moet worden gekeken naar hetgeen in de statuten is bepaald, zodat de door eiser overgelegde stukken – die de praktijk betreffen – buiten beschouwing kunnen blijven.
9.
Uit de statuten van het RPhO van 5 juni 2012 (de Statuten), van toepassing op het moment van het ontslag van eiser, blijken de volgende bevoegdheden/beïnvloedings-mogelijkheden van het College. Voor het toevoegen en/of onttrekken van gelden aan het vermogen, evenals voor de afzondering van inkomsten in een bestemmingsreserve ter verwezenlijking van bepaalde omschreven doeleinden, is toestemming nodig van het College. Het College kan voorwaarden stellen waaronder het bestuur over de bestemmingsreserve kan beschikken zonder toestemming van het College. Een en ander is bepaald in artikel 4, derde en vierde lid, van de Statuten. Voorts dient het College conform artikel 5, vijfde lid, van de Statuten vooraf te worden gehoord bij benoeming en ontslag van de directeur van het RPhO. Van een schorsing van de directeur dient het College op de hoogte te worden gesteld. Voorts benoemt het College blijkens artikel 7, derde lid, van de Statuten, op voordracht van de Raad van Toezicht (RvT) de leden van de RvT en heeft het College op grond van artikel 7, negende lid, van de Statuten de bevoegdheid om, wederom op voordracht van de RvT, individuele leden van de RvT te schorsen of te ontslaan bij gebleken ongeschiktheid of anderszins disfunctioneren. Ten aanzien van het overige personeel van het RPhO geeft het College ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Statuten goedkeuring aan de directeur voor hun aanstelling, functie-indeling, functiewijziging, bevordering, schorsing en ontslag. De aanstelling, bezoldiging, het ontslag en de verdere arbeidsvoorwaarden van de vaste dirigent worden volgens het tweede lid door de directeur en RvT vastgesteld onder goedkeuring van het College. Voorts is volgens het vierde lid de goedkeuring van het College nodig indien de directeur het bijzondere arbeidsvoorwaardenreglement voor de orkestleden wil wijzingen. Tot slot is voorafgaande goedkeuring van het College vereist voor de wijziging van bepaalde artikelen van de Statuten, zo is bepaald in artikel 13, tweede lid, van de Statuten.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de invloed van het College zoals deze blijkt uit de Statuten voldoende om te kunnen spreken van een overwegende overheidsinvloed op de onder 7 genoemde terreinen.
11.
Dat met het statutaire recht om gehoord en geïnformeerd te worden van een overwegende overheidsinvloed op de samenstelling en de benoeming van het bestuur geen sprake is, zoals eiser heeft aangevoerd, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat het College gelet op de bevoegdheid in artikel 5, vijfde lid, van de Statuten wel degelijk belangrijke invloed kan uitoefenen op de samenstelling, de benoeming en/of het ontslag van het bestuur van de stichting. Dat niet is gebleken dat het College gebruik heeft gemaakt van haar statutaire bevoegdheid zoals omschreven in het voornoemde artikel, zoals eiser heeft aangevoerd, is gelet op hetgeen is overwogen onder 8 in dit kader niet relevant.
12.
Ook ten aanzien van de financiën van het RPhO is voor het College een belangrijke rol weggelegd, nu voor het toevoegen en/of onttrekken van gelden aan het vermogen, evenals voor de afzondering van inkomsten in een bestemmingsreserve ter verwezenlijking van bepaalde omschreven doeleinden, goedkeuring van het College is vereist. Dat goedkeuring van de begroting voor het nieuwe boekjaar is voorbehouden aan de RvT, doet daaraan niet af. Hetgeen door verweerder is gesteld ten aanzien van subsidieverlening door de gemeente Rotterdam en de daaruit voortvloeiende (grote) invloed die de gemeente daarmee zou hebben op de hoogte van de financiën van het RPhO, laat de rechtbank gelet op hetgeen onder 8 is overwogen buiten beschouwing.
13.
Dat goedkeuringsbesluiten van het College ontbreken ten aanzien van door de directeur genomen besluiten met betrekking tot het (overige) personeel, zoals eiser heeft aangevoerd, is gelet op hetgeen is overwogen onder 8 in dit verband niet van belang en laat onverlet dat er – zoals door eiser ook is onderkend – op grond van hetgeen is bepaald in artikel 10, eerste lid, van de Statuten voldoende sprake van is dat de overheid/het College een rol speelt bij het personeelsbeleid.
14.
Tot slot overweegt de rechtbank dat blijkens artikel 13, tweede lid, van de Statuten voorafgaande goedkeuring van het College is vereist voor de wijziging van artikelen die belangrijke onderwerpen regelen, zoals de bepaling dat het College op voordracht van de RvT, en na het horen van de betrokkene(n), individuele leden van de RvT kan ontslaan bij gebleken ongeschiktheid of anderszins disfunctioneren. Dat goedkeuring van het College niet is vereist ten aanzien van andere besluiten, maakt niet dat niet is voldaan aan het vereiste dat een aantal besluiten door of namens de overheid moeten worden goedgekeurd.
15.
Dat, zoals eiser heeft betoogd, voornamelijk sprake is van indirecte invloed van het College op het RPhO, namelijk via de RvT, en dat zulks onvoldoende is voor het vereiste van overwegende overheidsinvloed, kan de rechtbank evenmin volgen. Op de hiervoor genoemde terreinen geven de statuten het College immers directe bevoegdheden. Van die directe beïnvloedingsmogelijkheden is de rechtbank uitgegaan bij de beoordeling of sprake is van overwegende overheidsinvloed. Of daarnaast nog sprake is van indirecte beïnvloeding via de door het College te benoemen RvT, is bij die beoordeling niet meegenomen. De rechtbank merkt in dit kader voorts nog op dat in de uitspraak van de CRvB van 6 september 2007, LJN: BB4033 (de zogenoemde Diergaarde Blijdorp-zaak) – na een statutenwijziging – ook sprake was van een RvT-model. Echter, in die zaak bleven buiten eventuele indirecte invloed van de overheid via de RvT geen directe beïnvloedingsmogelijkheden meer over. Een soortgelijke situatie is hier, zoals uit het voorgaande blijkt, niet aan de orde.
16.
Dat uit eerdere statuten van het RPhO blijkt dat het College in het verleden een grotere invloed had op het beheer, het beleid en de financiën van het RPhO, zoals eiser heeft aangevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat onder de huidige statuten geen sprake is van overwegende overheidsinvloed. Daartoe is een zelfstandige beoordeling op basis van de huidige statuten vereist die de rechtbank hiervoor heeft gemaakt.
17.
Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende. In het beroepschrift heeft eiser in het kader van de door verweerder aangevoerde subsidieverlening onder meer aangevoerd dat het RPhO een zogenaamde B3-status heeft en dat het ontvangen van overheidssubsidie door het RPhO met die status onlosmakelijk is verbonden. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de gemeente Rotterdam schriftelijk heeft bevestigd dat het RPhO een zogenaamde B3-status heeft. Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat het RPhO de zogenaamde B1-status heeft. Volgens verweerder draagt deze status eraan bij dat het RPhO moet worden beschouwd als behorend tot de openbare dienst. Onder meer gelet op deze ontwikkelingen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om stukken te overleggen waaruit zou kunnen blijken dat verweerder een zogenaamde B3-status heeft, waarop verweerder in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Eiser heeft kort na de zitting verzocht om uitstel van de vastgestelde termijn omdat hij Wob-verzoeken had ingediend bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties en bij verweerder ter onderbouwing van de gestelde B3-status van het RPhO. De rechtbank heeft het verzochte uitstel toegestaan. Partijen hebben nadere stukken overgelegd en nadere standpunten ingenomen. De rechtbank merkt hierover het volgende op.
18.
Met de aanduidingen ‘B1’ en ‘B3’ wordt gerefereerd aan de (inmiddels vervallen) Algemene Burgerlijke Pensioenwet van 6 januari 1966 (de ABP-wet). In Titel II van die wet, genaamd ‘De ambtenaren en het recht op pensioen’, zijn in hoofdstuk B bepalingen over het ambtenaarschap opgenomen. Artikel B1 bepaalt wie wel en wie niet als overheidsambtenaar heeft te gelden. Uit artikel B3 volgt dat mede ambtenaar in de zin van de ABP-wet is hij die in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich op grond van doelstelling en financiële verhouding tot een of meer publiekrechtelijke lichamen verhoudt.
19.
De rechtbank oordeelt dat het ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet relevant was voor de vraag of iemand deelnemer aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) was. Hiermee heeft ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet een ander toepassingsbereik dan ambtenaarschap in de zin van de Aw. Voor de vraag of eiser ambtenaar is in de zin van artikel 1 van de Aw, is niet relevant is of het RPhO de zogenaamde B1- of B3-status heeft. Zoals blijkt uit hetgeen onder 6 en verder is overwogen dient die vraag te worden beantwoord aan de hand van de jurisprudentie van de CRvB waaruit volgt dat ingeval van een privaatrechtelijk lichaam zoals een stichting sprake moet zijn van overwegende overheidsinvloed op een aantal terreinen. De rechtbank heeft hierover in het voorgaande geoordeeld. Al hetgeen partijen hebben overgelegd en gesteld in het kader van de discussie of het RPhO een B1-of B3-status heeft, zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten.
20.
Samengevat is de rechtbank van oordeel dat verweerder tot de openbare dienst behoort, zodat eiser ambtenaar is in de zin van artikel 1 van de Aw. De rechtbank is dus bevoegd van het beroep kennis te nemen.
Beoordeling strafontslag
21.
Ingevolge artikel 78 van het Ambtenarenreglement van de Gemeente Rotterdam (het Reglement) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Ingevolge artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het Reglement vormt ontslag één van de disciplinaire straffen.
22.
Naar vaste jurisprudentie hanteert de CRvB ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 28 september 2000 (LJN: AA8137). Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
23.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de bewuste e-mail heeft opgesteld en anoniem heeft verzonden. In deze e-mail heeft eiser aan [B] medegedeeld dat er een zwartboek over haar is bijgehouden en heeft hij gedreigd dit zwartboek met onder meer details over haar privéleven op intranet openbaar te maken indien zij niet binnen twee weken haar ontslag indient. Eiser heeft hierbij bewoordingen gebruikt als “Frau Braun in oorlogstijd”, “gefrustreerde überbitch” en “afschuwelijke intrigante”. Voorts heeft hij benadrukt dat de e-mail niet valt te traceren en dat het IP-nummer fake is.
24.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser door het verzenden van de e-mail aan [B] in zeer ernstige mate de normen heeft overtreden waarvan mag worden verwacht dat eiser deze als goed ambtenaar naleeft. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. Dat aan het besluit nog andere zaken of gedragingen ten grondslag zijn gelegd, zoals eiser heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken.
25.
Eiser heeft betwist dat dit plichtsverzuim (volledig) aan hem valt toe te rekenen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij ten tijde van het verzenden van de e-mail leed aan psychische aandoeningen, te weten een paniekstoornis, alcoholmisbruik en een (narcistische) persoonlijkheidsstoornis, waardoor hij op het moment van het schrijven en verzending van de e-mail onvoldoende controle had over zijn emoties. Ter onderbouwing heeft eiser een tweetal verklaringen van mw. drs. Fenema (Fenema), psychiater bij de Muziekpoli van het LUMC, overgelegd bij wie hij sinds juni 2011 in behandeling is. Uit de eerste (ongedateerde) verklaring blijkt dat bij eiser een paniekstoornis is gediagnostiseerd en dat hij een persoonlijkheid met vermijdende en narcistische trekken heeft als gevolg waarvan hij niet goed in staat is om bij conflicten of krenking zijn grenzen aan te geven, wat incidenteel (zeker in combinatie met alcoholgebruik) tot escalaties heeft geleid. Uit de tweede verklaring van 28 november 2012 blijkt onder meer dat bij eiser geen sprake is van een alcoholafhankelijkheid maar wel van alcoholmisbruik, veroorzaakt door emotionele problemen, hetgeen regelmatig tot controleverlies heeft geleid. Voorts heeft eiser aangevoerd dat medicatie die hij destijds slikte vanwege zijn paniekstoornis, te weten het antidepressivum paroxetine, mogelijk ook van invloed kan zijn geweest op zijn handelen. Dat eiser destijds paroxtine gebruikte is bevestigd door Fenema. Gelet hierop heeft hij de ontoelaatbaarheid van zijn handelen niet kunnen inzien en heeft hij niet overeenkomstig dat inzicht kunnen handelen, aldus eiser. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
26.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld LJN: AV0497) is de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Ook als een psycholoog een opvatting geeft over de toerekenbaarheid, ontslaat dit de rechter niet van een zelfstandige oordeelsvorming ter zake, aldus de CRvB. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld LJN: BT2637) dat de aanwezigheid van een alcoholprobleem op zichzelf niet een verontschuldigende factor vormt bij de beoordeling van onder de invloed van (overmatig) alcoholgebruik begaan plichtsverzuim. Dit zou anders kunnen zijn, indien dat alcoholgebruik zou moeten worden toegeschreven aan een niet door alcoholgebruik veroorzaakt psychisch defect waardoor de betrokkene niet in staat moet worden geacht zijn wil ten aanzien van het alcoholgebruik in vrijheid te bepalen, zodat hij voor de gevolgen daarvan niet zonder meer te allen tijde verantwoordelijk mag worden gehouden.
27.
De rechtbank is van oordeel dat uit de handelwijze en verklaringen van eiser valt af te leiden dat sprake was van een bewuste actie en dat hij besef had van de onjuistheid van zijn handelen. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De lengte van de e-mail is aanzienlijk en de e-mail bevat nauwelijks (spel)fouten. Voorts heeft eiser voor verzending van de e-mail gebruik gemaakt van een speciaal daarvoor bestemd en op zijn computer geïnstalleerd programma waarmee hij de e-mail vanaf een niet bestaand IP-adres heeft verzonden. Uit deze omstandigheden blijkt volgens de rechtbank reeds dat eiser heeft nagedacht over zijn handelen. Dat op het moment van opstellen en verzenden van de e-mail sprake was van een aanzienlijke alcoholinname, zoals eiser heeft verklaard, acht de rechtbank – afgezien van de vraag of dit tot ontoerekenbaarheid kan leiden – eveneens onwaarschijnlijk gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden. Voorts blijkt uit verklaringen van eiser eens te meer dat hij bewust handelde en ook wist dat zijn handelen niet door de beugel kon. Zo heeft eiser ter zitting verklaard dat het in de e-mail genoemde zwartboek niet bestaat, maar dat hij dat had verzonnen. Tijdens de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft eiser voorts verklaard dat hij de e-mail vanaf een vals IP-adres heeft verzonden omdat hij niet wilde dat [B] zou zien dat de e-mail van hem afkomstig was. Eiser heeft verklaard liever niet gelinkt te worden aan zo’n e-mail. Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat de e-mail is verzonden om 4:06 uur terwijl eiser heeft verklaard dat hij die betreffende avond rond middernacht is thuisgekomen na een optreden. Mede gelet op deze tijdsspanne acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat eiser de e-mail in een opwelling heeft opgesteld en verstuurd.
28.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van de verklaringen van Fenema, die enige tijd na het incident zijn opgesteld, niet aannemelijk is gemaakt dat de aan eiser verweten gedragingen hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Evenmin is vast komen te staan dat eiser ten tijde van het verzenden van de e-mail alcoholverslaafd was en dat die verslaving te wijten was aan een psychisch defect. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de medicatie die eiser destijds slikte voor zijn paniekstoornis, ook daadwerkelijk van invloed is geweest op het opstellen en verzenden van de e-mail.
29.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is van een aan eiser toerekenbaar plichtsverzuim. Dat geen onderzoek is gedaan naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim, zoals eiser heeft aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken.
30.
De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van onevenredigheid tussen het aan eiser opgelegde onvoorwaardelijke ontslag en de ernst van het jegens hem vastgestelde plichtsverzuim. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat niet kan worden getolereerd dat een medewerker zich jegens zijn leidinggevende op een dergelijke wijze uitlaat en deze leidinggevende onder dwang van bekendmaking van een verzonnen zwartboek over haar tracht te bewegen haar eigen ontslag in te dienen. Noch het feit dat eiser per brief zijn excuses aan [B] heeft aangeboden, noch de overige door eiser genoemde omstandigheden, te weten dat hij al 20 jaar werkzaam is voor verweerder, dat hij waarschijnlijk geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering en dat zijn loopbaanperspectieven somber zijn, maken dit anders.
31.
Samengevat oordeelt de rechtbank dat verweerder, gelet op wat hiervoor is overwogen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser bij wijze van disciplinaire straf te ontslaan. In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom verweerder voor deze straf heeft gekozen.
32.
Het beroep is ongegrond.
33.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.