ECLI:NL:RBDHA:2014:2733
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een inreisverbod en afwijzing van een asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een procedure waarin verzoeker, een Iraakse nationaliteit hebbende vreemdeling, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verzoeker had eerder diverse aanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen. Op 13 januari 2014 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan verzoeker een inreisverbod van tien jaar opgelegd, na eerder een inreisverbod van drie jaar te hebben opgelegd. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening en om het inreisverbod te toetsen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks de eerdere ongewenstverklaring. De rechter stelt vast dat de vreemdeling moet kunnen opkomen tegen de verzwaring van het inreisverbod. De voorzieningenrechter heeft de situatie in Irak beoordeeld aan de hand van overgelegde stukken en concludeert dat, hoewel de situatie slecht is, deze niet voldoet aan de criteria van artikel 15c van de Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van finale geschilbeslechting en het voorkomen van onnodige vertraging in de procedure.