ECLI:NL:RBDHA:2014:265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
C-09-431578 - HA ZA 12-1359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nietigverklaring erkenning van een kind en de gevolgen voor de afstammingsrelatie

In deze zaak, die op 8 januari 2014 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een moeder en de juridische vader van hun kind, [A], geboren op [geboortedag] 2011. De moeder, [eiseres], heeft een vordering ingesteld tot nietigverklaring van de erkenning van [A] door de vader, [gedaagde], die op 7 januari 2011 heeft plaatsgevonden. De moeder stelt dat haar toestemming voor de erkenning onder dwang en bedreiging tot stand is gekomen, wat zou duiden op een wilsgebrek. De vader heeft de erkenning aangevraagd om gezamenlijk ouderlijk gezag te verkrijgen, maar de moeder betwist de geldigheid van deze erkenning en de gekozen geslachtsnaam van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure bij dagvaarding is ingeleid, maar dat het hier gaat om een afstammingszaak, die volgens de wet met een verzoekschrift moet worden ingeleid. De rechtbank heeft op basis van artikel 69 Rv besloten de zaak door te geleiden naar de verzoekschriftprocedure, omdat de belangen van het kind, [A], in het geding zijn. De bijzondere curator is benoemd om de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/431578 / HA ZA 12-1359
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.G. Zwaal te Katwijk,
2.
MR. [curator]
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over
[A],
kantoor houdende te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. I.J. Pieters te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde] en de bijzondere curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 13 november 2013,
  • de conclusie van antwoord zijdens [gedaagde], met 8 producties,
  • de conclusie van antwoord zijdens de bijzondere curator, met 2 producties,
  • het tussenvonnis van 30 januari 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2013, met de daarin genoemde stukken die behoren tot het griffiedossier,
  • de akte van de bijzondere curator, met 1 productie,
  • de akte van [eiseres],
  • de akte van [gedaagde], met 6 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit [eiseres] is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
-
[A], geboren op [geboortedag] 2011.
2.3.
[gedaagde] heeft genoemde minderjarige (hierna te noemen: [A]) op 7 januari
2011 erkend. Ter gelegenheid van de erkenning hebben partijen gekozen voor de
geslachtsnaam “[gedaagde]”.
2.4.
[eiseres] is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [A] belast.
2.5.
[gedaagde] heeft bij verzoekschrift, gedateerd 28 november 2011, een verzoekschriftprocedure ingeleid, waarbij hij de rechtbank verzocht heeft, kort gezegd, te bepalen dat hij gezamenlijk met [eiseres] het ouderlijk gezag over [A] uitoefent en dat hij omgang met de minderjarige één weekend per veertien dagen en de helft van de vakantie- en feestdagen zal hebben.
2.6.
[eiseres] heeft op 12 oktober 2012 aangifte gedaan van vermissing van haar identiteitsbewijs (rijbewijs), alsmede van bedreiging door [gedaagde] in de periode tussen woensdag 13 oktober 2010 en vrijdag 31 augustus 2012.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert  samengevat -:
1. te verklaren voor recht dat haar schriftelijke toestemming tot erkenning van [A] door [gedaagde] en de instemming met de geslachtsnaam van [A] “[gedaagde]” is gegeven onder dwang en bedreiging en misbruik van omstandigheden van [gedaagde] en dat deze toestemming en instemming derhalve tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek en daarom de gegeven toestemming aan de erkenning en de instemming met de naamkeuze d.d. 7 januari 2011 nietig te verklaren en
2. te verklaren voor recht dat de erkenning van [A] door [gedaagde] d.d. 7 januari 2011 nietig is wegens het ontbreken van toestemming van [eiseres] en
3. door te halen de bij gelegenheid van de erkenning gekozen geslachtsnaam “[gedaagde]” zodat de geslachtsnaam luidt: “[eiseres]”.
3.2.
[eiseres] voert aan dat de relatie tussen haar en [gedaagde] ongelijkwaardig is geweest en werd gekenmerkt door geweld. Volgens haar heeft [gedaagde] aangedrongen op een abortus en heeft hij haar op 1 december 2010 van de trap geduwd. [gedaagde] heeft haar door middel van een “truc” meegenomen naar het gemeentehuis, waarbij zij hem heeft meegedeeld geen toestemming te verlenen voor erkenning. [gedaagde] heeft daarop onder meer gedreigd met het verwoesten van haar leven. Uit angst voor [gedaagde] heeft zij vervolgens ingestemd met de erkenning en de naamkeuze. Zij stelt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand achteraf aan haar heeft bevestigd dat zij tijdens het gesprek een onbehaaglijk gevoel had bij de beoordeling of [eiseres] wel vrijwillig met de erkenning instemde en vermoedde dat [eiseres] bang was en dat zij er achteraf spijt van had dat zij aan [eiseres] niet een bedenktijd had gegeven. Volgens [eiseres] had de ambtenaar haar die bedenktijd moeten geven. [eiseres] heeft voorts betoogd dat na de geboorte van [A] sprake is geweest van incidenten, waarbij [gedaagde] onder meer [A] hard aan het bovenlichaampje heeft opgepakt en omhoog gehouden en daarbij niet het hoofdje van [A] heeft ondersteund, waardoor dat heen en weer zwiepte en hij [eiseres] heeft beledigd, bedreigd, mishandeld en financieel benadeeld. [eiseres] heeft haar stellingen onderbouwd met een verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige bij wie zij onder behandeling is en biedt bewijs aan van haar stellingen door het horen van getuigen, namelijk haar ouders overige familieleden, deskundigen en de ambtenaar van de burgerlijke stand. Volgens [eiseres] dienen de belangen van [A] te worden gewogen door de kinderrechter in het kader van een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning.
3.3.
[gedaagde] en de bijzondere curator voeren, afzonderlijk, verweer.
3.4.
[gedaagde] betwist de gestelde feiten onder overlegging van verklaringen van familieleden en zijn pleegmoeder en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.5.
De bijzondere curator acht het, nadat hij door de rechtbank na de comparitie in de gelegenheid is gesteld een verklaring van de ambtenaar van de burgerlijke stand over te leggen, in het belang van [A] dat de biologische werkelijkheid in overeenstemming blijft met de juridische werkelijkheid en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige procedure bij dagvaarding is ingeleid. Partijen zijn ervan uitgegaan dat dit de juiste rechtsingang is omdat de rechtsgronden waarop [eiseres] haar vorderingen baseert niet in boek 1, maar in boek 3 BW zijn gelegen. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het juiste spoor is gekozen en zo nodig de wissel om te zetten. Op grond van artikel 261 lid 2 Rv worden met een verzoekschrift ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. In dezen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een afstammingszaak. Een eventueel toewijzende beslissing van de rechtbank grijpt rechtstreeks in de familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en [gedaagde] in. Het is ook vanwege deze omstandigheid dat de bijzondere curator bij beschikking van 8 november 2011 door de rechtbank op grond van artikel 1:212 BW is benoemd om de minderjarige in rechte te vertegenwoordigen. Afstammingszaken zijn (bij uitstek) zaken van personen- en familierecht. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit in een zaak als de onderhavige dan ook uit de wet voort dat deze met een verzoekschrift wordt ingeleid. Daaraan doet niet af dat [eiseres] zich ter onderbouwing van haar vorderingen beroept op het bepaalde in artikel 3:44 BW.
4.2.
De rechtbank zal derhalve op grond van artikel 69 Rv de zaak doorgeleiden naar de verzoekschriftprocedure. Nu de bijzondere curator reeds in de procedure is betrokken, de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden en partijen ook in de gelegenheid zijn gesteld bij akte te reageren op de na de comparitie ingekomen brief van 29 april 2013 van de ambtenaar van de burgerlijke stand, acht de rechtbank het niet nodig om [eiseres] met het oog op voortzetting volgens de regels van de verzoekschriftprocedure de dagvaarding te doen verbeteren of aan te vullen, noch partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt, onder verwijzing naar het team familie van deze rechtbank, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: